Langs Tijgerpaden door Lex Denninghoff Stelling FEUILLETON Uitgave: TONG TONG Prins Mauritslaan 36, Den Haag KORTE INHOUD VAN HET VOORAFGAANDE: Nadat de jager ons enkele malen heeft meegenomen op de tijgerjacht, maakten wij in de vorige aflevering kennis met een andere gevaarlijke jungle-bewoner, de solitair. De voorbereidin gen voor de jacht op deze olifant hebben wij reeds bijgewoond. In deze aflevering volgt het relaas over de achtervolging van de solitair. Schot van voren in de schedel? Of zou de noengal ons zijn zij presenteren? En als wij hem aanschoten? Konden wij dan op tijd wegduiken, of zouden wij genadeloos in de modder worden getrapt? Bij de bloedzuigers en het andere ongedierte, dat er huisde? Eindelijk, daar had je 'm! Een grauwe massa. Ja, goede hemel, z'n flank! Wat een buitenkansje! De geweren gingen naar de schouder. De lopen tastten de grijze massa af, op zoek naar het goede punt. Toen...gingen de geweren weer omlaag. Verroest! "Tapir", kreunde Abdoel. Het volgende ogenblik was de tapir aan ons oog onttrokken. Wij lachten opgelucht, proestten het uit met de handen in de mond. Toen wij weer tot bedaren waren gekomen, ploeterden wij verder tot wij na een kwar tier het einde van het moeras hadden bereikt. Eenmaal op het droge sneed ik eerst de enorme bloedzuiger aan duizend stukken. Het gedrocht had zich in die korte spanne tijds aan mijn bloed volgezogen en spatte onder het mes haast uiteen. Daarna rolden wij een "weduwe" en smookten haar met genoegen op, terwijl wij het water gelegenheid gaven om uit broeken, wind sels en canvasschoenen te lopen alvorens ons weer op weg te begeven. De geforceerde mars ging verder. We waren alle gevoel voor richting en afstand kwijt, zo vaak had de noengal ons nu van noord naar zuid en van oost naar west geleid. De zon stond hoog aan de hemel en 114 maakte ons niet veel wijzer. Uur na uur dwaalden wij door het bos, steeds maar achter die platvoeten van de noengal aan, zonder dat er wat gebeurde. Om vier uur troffen wij voor de zoveelste maal zijn uitwerpse len aan, nog behoorlijk warm deze keer. "Een half uur", concludeerde Abdoel, en voort joegen we weer. Het werd half zes en nog steeds was de noengal ons een half uur vooruit. "Wij moeten hem vóór het don ker hebben, anders is alles voor niets geweest", merkte Abdoel op. Maar de schaduwen werden langer, en steeds maar langer. Weldra zouden we moeten stop pen. Bah, geen vuur! Natuurlijk niet, met die bul op zo korte afstand. Koud vlees, meer niet. Koud slapen. Ik was bekaf. Ik rekende uit, dat we zowat vijftig kilometer moesten hebben gelopen. Zes kilometer per uur in bosterrein, ai! Mijn benen gingen automatisch. De banden van mijn rugzak sneden in mijn schouder. Ik was te moe, te moe om ze zelfs een centimeter te verschuiven. De pijn kwam er niet eens meer op aan... Kwart voor zes. De bul kon naar de hel lopen. Nu zeker, nu hij nóg een nacht voorsprong zou krijgen. Recht voor ons uit schemerde licht. De solitair scheen te hebben vermoed dat daar mensen woonden, want op dat ogenblik ging het spoor scherp naar links. "Een ladang", fluisterde Abdoel, "De schurk is na tuurlijk van plan om hier vannacht z'n slag te slaan". "Een ladang", dacht ik, "Tenminste heel wat beter dan een nacht in het koude bos". 115 Wij liepen op de lichtplek toe. Toen wij het bos uit kwamen, merkten wij dat de ladang inderdaad be woond was. "Koek", riepen wij vanaf de zoom van het bos. "Koek", riep iemand in de verte. In de duis ternis onderscheidden wij enkele huisjes. Evenveel als op de ladang waar we vandaan gekomen waren. Ze stonden op dezelfde wijze gerangschikt óók. Dat hutje daar, dat had best ons hutje kunnen zijn. Als je mij vraagt..Verdraaid, het was ons hutje! En dat, dat was het hutje waar onze gids woonde. Dit was... nogmaals verdraaid, dit was onze ladang. God, hadden we daar de hele dag achter de noengal aangelopen om weer op het punt van uitgang terecht te komen. Wat dom, wat oliedom! Natuurlijk, waarom niet: de noen gal vrat zich 's nachts op onze oemboelan te barsten en zwierf overdag voor de spijsvertering wat door het bos rond. Dat we daar niet aan hadden gedacht! Een bitter lachje naast me bewees, dat ook Abdoel de situatie door had. Door z'n tanden heen hoorde ik hem de noengal vervloeken. Dat rót beest! Om twee mannen zo maar voor de gek te houden; om hen zo maar een afschuwelijk aantal kilometers door het bos te laten sjouwen! Gelukkig won zijn gevoel voor humor het van zijn teleurstelling. "En ik maar voelen aan die stzei hij, hoofdschuddend. "Dapet?" (hebben?) werd ons van verre toege schreeuwd. "Dapet!" balkte Abdoel terug, "Natuurlijk dapet! 116 11

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1966 | | pagina 11