Uitwerpselen-nja
De mop ontging de brave lieden ten enen male. De
teleurstelling lag hun vingerdik op het gezicht, toen
wij hen het verhaal van onze zwerftocht door het bos
hadden gedaan. Maar er was één troost. De noengal
liet zich niet meer zien, die nacht niet, de volgende
nachten evenmin. Waarom? Wie zal het weten. Was
de ladang niet meer naar z'n zin? Had hij ons de
hele dag achter zich geroken?
Wij hebben niet langer op hem gewacht dan vier
dagen. Toen konden wij niet langer blijven. In Kota-
boemi wachtte ons daarvoor té veel werk.
HOOFDSTUK IX
Mijn neef Fré, waterstaatsingenieur en belast met de
kolonialisatie van Javanen in de Lampongs, was altijd
al een even hartstochtelijk jager geweest als ik, en een
"good shot" bovendien. Wij hadden bijzonder veel
met elkaar gemeen en waren bij het jagen volkomen
op elkaar ingespeeld. Zelden heb ik dan ook een
prettiger jachtpartner gekend.
Toen Fré op een keer op het punt stond om vader
te worden, stuurde hij zijn vrouw voor de bevalling
naar Java en zocht het eerste week-end, dat hij alleen
was, zijn heil in de oetan. Hij had juist van Hadji
Oesni van Tegi Neneng, een Soendanees, bericht ge
kregen dat deze grote overlast had van beren, en het
117
leek hem een prettige afwisseling voor ons beiden om
eens op beren te jagen, een voorstel dat bij mij zonder
meer in goede aarde viel.
De volgende dag werden wij tegen de middag door
Hadji Oesni ontvangen, allerhartelijkst uiteraard om
dat het doel van onze komst hem niet vreemd was. Na
het eerste gastvrije onthaal doken wij de tuin in, om
de schade die de beren hadden aangebracht in ogen
schouw te nemen. Wij waren er een hele tijd mee
bezig, want het was een klappertuin van vele hectaren
groot die, naast zijn aannemersbedrijf, de hadji flink
wat geld in het laadje bracht. De beren hadden er
nogal huisgehouden. Ze hadden zich niet beperkt tot
het eten van klappers alleen, maar zich daarbij ook
nog te goed gedaan aan de palmiet, zodat vele bomen
ten dode waren gedoemd. Hadji Oesni was dus hels!
Na de bezichtiging van de tuin brachten wij de
middag genoeglijk pratend op de voorgalerij door bij
een beker "toebroek" en allerhande eterijtjes. Daar
kwam ook Hadji Oesni's geweer op de proppen, een
semi automatische Winchester 401. Een heel goed ge
weer dus, waar hij zich toch zeker de beren mee van
het lijf had kunnen houden. Hadji Oesni's antwoord
op een vraag in die richting was bescheiden genoeg:
"Doeka keuna, doeka nteu, tapi dongkap deui, dong-
kap deui bae!" (het kan zijn, dat ik ze geraakt heb,
het kan zijn van niet - maar steeds komen zij weer
terug). Gezien het feit dat de 401 een zware plof is,
118
waar je meer van krijgt dan de hik alléén als je ge
troffen wordt, was het duidelijk dat Hadji Oesni wel
wat geraakt had, maar beslist geen beren.
Het jachtpartijtje bleek een genoeglijk uitje te zul
len worden. Postvatten was niet nodig, omdat de oude
Morgentoilet op de oemboelan
119
hadji zijn werknemers, die in diverse huisjes woonden
elders in de klappertuin, opdracht had gegeven hem
te waarschuwen zodra de beren zich in de aanplant
vertoonden. En ten tweede, zo garandeerde hij ons,
zouden wij de beren heus wel horen. Zij waren zó
brutaal dat zij zich nergens wat van aantrokken en
reeds vroeg in de avond de klapperbomen inklommen,
om vervolgens door het lawaai der vallende kokos
noten en hun verdere bedrijvigheid luide kennis te
geven van hun aanwezigheid.
En waarachtig, het was nog geen vijf minuten don
ker toen een man ons kwam waarschuwen. Achter
hem aan stapten wij voorzichtig naar buiten, en langs
het huis naar een kleiner huisje daarachter waar de
onverlaat in een klapperboom moest zitten. De maan
was nog niet op, maar de hemel was helder, en dat was
een goed ding. Want beren zijn zeer lampschuw en
moeten van een flashlight niets hebben.
Wij waren de bewuste klapperboom tot op nog
geen vijftien meter genaderd toen een donkere scha
duw zich uit de kroon losmaakte om pijlsnel langs
de stam naar beneden te glijden. Er volgde een plof
en vóór we het wisten was de klappérrover in het
verder liggende struikgewas verdwenen. "Geen nood,"
verklaarde Hadji Oesni, "Ze zijn zo brutaal dat ze er
zo weer zijn. Zelfs al zijn ze beschoten, dan komen ze
nog terug, heus".
(wordt vervolgd)
120
12