LangsJ T ij gerpaden
door
Lex Denninghoff Stelling
Uitgave: TONG TONG
FEUILLETON
Prins Mauritslaan 36, Den Haag
KORTE INHOUD VAN HET VOORAFGAANDE:
Nadat wij alleen met de jager op pad zijn geweesteerst achter
de tijger aan en vervolgens achter het hert en de olifant, maak
ten wij in de vorige aflevering kennis met Fré, een vriend van
de jager. Wij volgen heide mannen in deze aflevering hij hun
jacht op heren.
Het klonk me wat sterk in de oren, maar ik nam
me voor hem voorlopig te geloven, posteerde Fré op
de plaats, en liep voor een verdere inspectie naar de
overzijde van de klappertuin. Ik was er nauwelijks
aangekomen toen ik Fré's schot hoorde. Het kon haast
niet, dacht ik, toen ik terugrende. Zou de oude hadji
toch niet overdreven hebben
De beer, die aan Fré's voeten lag, loog er niet om.
Fré had nog geen minuut later dan ik hem had ver
laten naast het huisje gerucht gehoord, en om de hoek
gegluurd. Nauwelijks had hij echter het puntje van
zijn neus laten zien, of een tweede beer was een klap
perboom afgerutscht en het struikgewas ingevlucht.
Iets verderop had Fré een drukbelopen wissel gezien
en, denkende dat de beer misschien via deze wissel
weer in de klappertuin zou komen, bij de uitgang
postgevat. Een paar tellen later had hij reeds een
zwarte schaduw op zich af zien schommelen. Koplamp
aanknippen en de beer, die op het zien van licht
een rush in zijn richting nam, op de korrel nemen,
was het werk geweest van een seconde. Toen het schot
viel, was de beer tot op drie meter afstand genaderd.
De agressiviteit van de beer was eigenlijk niet zo
verwonderlijk. Beren zijn zeer schrander en voorzich
tig, maar kunnen - vooral als zij schrikken - soms zeer
dom en onberedeneerd aanvallen. Zij gaan dan voor
niets opzij. Abdoel's vader bijvoorbeeld was door een
beer gedood toen hij in het zware bos onder een dikke
121
overhangende tak doorliep. De beer was wakker ge
schrokken, had de man beetgepakt, hem met de nagels
van de achterpoten de ingewanden uit het lijf ge
scheurd en tenslotte de schedel tot moes gebeten, oir
er vervolgens luid gillend van angst vandoor te gaan.
Een schrik-reactie, in dit geval. Een tijger valt zelden
de mens aan als hij schrikt en staat in moed en trouw
ten opzichte van zijn maat ver beneden de beer. De
berenkenners onder de jagers hebben dan ook als
motto: "Als je een beer geschoten hebt kijk dan nooit
naar de dode, maar altijd naar de nog levende partner,
die je hoogstwaarschijnlijk op de nek komt springen".
Bij tijgers hoeft men daar niet bang voor te zijn; de
eventuele partner wordt in de steek gelaten. Als beren
dus op de vlucht gaan is dit niet door gebrek aan
moed, doch slechts uit voorzichtigheid. Aan de ande
re kant kunnen zij brutaal zijn als de beul. Een nor
male tijger zal nooit komen als de mensen nog op
zijn; op een paar meter afstand iets wegkapen, om na
een paar minuten weer glashard terug te komen als
hij is verjaagd. Beren schijnen daar het grootste ple
zier in te hebben. Ik vind ze om die reden sportieve
rakkers. Ze zijn daarom heus niet minder gevaarlijk
of schadelijk. Voorpootjes en gebit zijn minstens zo
verschrikkelijk als die van de tijger, zijn kanjeuze
achterpoten nóg verschrikkelijker. En zijn brutaliteit,
vasthoudendheid en verstand kunnen de bevolking tot
wanhoop brengen als hij het op de vrucht- en klap-
122
perbomen heeft voorzien.
Vol verwachting nu, keerde ik naar de overzijde
van de klappertuin terug, waar ik me installeerde op
de voorgalerij van een onbewoond bamboehuisje in
de uiterste hoek van de tuin. Van daar af had ik uit
zicht over de tuin, terwijl rechter- en achterzijde van
het huisje aan het struikgewas grensden.
Een ogenblik later hoorde ik het geritsel van val
lende takjes. Ik liep naar het midden van de tuin,
zocht de kruinen der klapperbomen af. Toen het
verder stil bleef, liep ik op naar de rand van de tuin.
Daar bleef ik opnieuw staan luisteren. Ik knipte de
koplamp aan en lichtte de klapperbomen af, in de
hoop een paar groene ogen te zien. Ik ontdekte ze
waar ik ze het minst had verwacht, bij een lage doch
zeer dikke djenkolboom die voor een beer niet de
minste aantrekkelijkheid heeft. Flitsen van twee klei
ne oogjes, geen vier meter boven de grond, als het
ware tegen de stam opgeplakt. Toen ik het licht op
de djenkolboom richtte, zag ik de vier klauwen van
de beer koddig buiten de dikke stam steken. Op ge
zette tijden bracht het dier de kop zijwaarts om langs
de stam heen een seconde naar me te kijken en zich
vervolgens weer achter de stam te verbergen. Hij
speelde kiekeboe.
Ik legde aan. In het korte tijdsbestek dat de beer
de kop liet zien moest ik losbranden, hetgeen uiter
aard een snel schot vereiste. Ik wachtte. Toen de beer
123
13