weer kiekeboe deed trok ik af. De 9^2 braakte z'n kogel uit en de beer tuimelde naar beneden. Dat was m'n eerste, die avond! Terwijl ik repeteerde zag ik dat Hadji Oesni achter me was komen staan. Indach tig het slogan van geoefende berenjagers, lichtte ik het struikgewas af, op zoek naar de tweede beer. In een mum van tijd had mijn koplamp het tweede paar groene ogen ontdekt dat, zoals later bleek, zich vanuit een berenwissel achter de djenkolboom be woog in de richting van de djenkolboom. Beer num mer twee kwam de gevallene ontzetten. Ik legde aan om ook deze beer van katoen te geven. Op dat mo ment schreeuwde Hadji Oesni: "Awas Gan, arek nga- lawan!" (Pas op, mijnheer, hij valt aan). Denkende dat ik van opzij door een derde beer werd aangevallen, draaide ik me om, zag niets verontrustends en begreep toen dat de oude man beer nummer twee had bedoeld. Snel keerde ik me weer naar de djenkolboom. Helaas, niet alleen was beer nummer twee verdwenen, maar de eerste lag er ook niet meer. Ergens in de struiken hoorde ik spektakel, knappende takken, luid gegrauw. Ik wilde de wissel in, doch Hadji Oesni hield me tegen, en ook Fré - die inmiddels was komen toe lopen - vond het idee te riskant. Op de bladeren aan de uitgang van de wissel vonden wij bloed, bij de boom een beensplinter en kleine stukjes hersenen. Dat de beer met zo'n verwonding nog weg had kunnen komen was verbazingwekkendVer kon hij echter 124 niet komen, zodat wij besloten hem de volgende dag op te halen. Fré keerde met de hadji naar z'n post terug, ik nam m'n plaats op de voorgalerij weer in. In de warwinkel van struiken hoorde ik nog luid steu nen, terwijl andere beren er hevig te keer gingen. Ik schatte dat er wel vier bij elkaar waren. Vijf minuten later - de maan was opgekomen en het begon lichter te worden - hoorde ik weer de zware knal van Fré's 9,3. Ik liep er heen en kreeg het zelfde relaas te horen als tevoren. Fré had om de hoek ge gluurd, de beer was als een meteoor naar beneden gekomen en in het struikgewas verdwenen .Aangezien het spelletje Fré nu bekend was, was deze weer naar de wissel gelopen. En inderdaad, de historie had zich herhaald. Gerucht, koplamp aan, schot, en ook deze keer zeeg een beer met een 9,3 softnose in de kop in elkaar. Een bofferd, die Fré! Ik keerde naar mijn goeboeg (hut) terug, zat er nauwelijks toen ik de weeig zoete geur van een beer in m'n neus kreeg. Achter het huis hoorde ik geritsel. Waar zou hij uitkomen? Vermoedelijk links, want daar was de kortste weg naar de klappertuin. Mis! Hij kwam rechts uit, wandelde in snelle pas van mij af. Er was geen tijd te verliezen, geen tijd zelfs om mijn koplamp aan te doen. Hij liep in de richting van de struiken, zou er schielijk in verdwijnen. Ik moest schietenIk gooide het geweer van de schouder, merkte dat het lage dak alle maanlicht tegenhield 125 zodat vizier en korrel onzichtbaar waren, en besloot op gevoel te schieten. Ik mikte, iets hoger, iets lager, tot ik dacht dat het goed was. Toen het schot viel, zag ik de beer een luchtsprong maken, maar direct daarop was hij in het struikgewas verdwenen. Pech! Alweer een beer, die ik niet op de plaats kreeg! In de struiken bleef het geritsel aanhouden? Was het m'n eerste slachtoffer? Of m'n tweede? In ieder geval bleef het geritsel op één plaats. Af en toe was er het geluid van een beer die bruusk heen en weer liep, en het blaffen van een beer. Was een gezonde beer op de gewonde afgekomen? Hadji Oesni was weer achter me komen staan. Even luisterde hij naar de geluiden in de struiken, om dan op meesterlijke wijze het geluid van een gewonde beer na te bootsen. Griezelig echt en waarachtig met succes ook nog! Blaffend kwam er één door de strui ken op ons af, tot enige meters achter de dekking. Daar bleef hij woedend heen en weer lopen. Wat hem ervan afhield om zijn hachje bij de 9^2 in te leveren, zal wel eeuwig een raadsel blijven. Misschien was het wel de chique witte mantel, die Hadji Oesni of tegen de kou óf om ons te imponeren had omgeslagen, mis schien was het ook wel de levensgrote vonkenspat- tende sigaar die hij onder de bedrijven door had ver geten opzij te leggen. De woedende beer trok zich enige tijd later verder in de scrub terug. Eindelijk legde de nacht weer een sluier van stilte over de tuin. Toen wij niets meer hoorden, drongen 126 wij gedrieën de struiken in om naar mijn tweede beer te zoeken. Op een eenzame plek alang-alang vonden we hem. Een goed bladschot, de kogel dwars door z'n hele lichaam heen. Later bleek zijn hart aan flarden geschoten, volkomen aan flarden. En toch was hij nog minstens vijftien meter weggekomen. Wat sommige dieren toch een incasseringsvermogen hebben! Welk mens zou nog vijftien meter weg kunnen komen met een aan flarden geschoten hart?! De volgende dag hebben wij de vier beren opge haald. Vier beren, ieder twee, dachten wij. Maar mijn eerste slachtoffer, de kiekeboe-speler, vonden we niet, zelfs niet toen wij de hele wissel over een afstand van tweehonderd meter waren langsgekropen. Op een gegeven ogenblik hield het bloedspoor op en moesten wij toegeven dat de beer weer tot zijn positieven was gekomen en weggekuierd. Terug bij de djenkolboom bekeken wij nog eens de beensplinter, en stukjes hersenen op de stam. Wat een kerel!" Beren moesten wel het grootste incasseringsvermogen hebben van alle dieren op aarde, dachten wij. Tot Hadji Oesni ons een week later berichtte, dat hij bij een bezoek aan de oemboelan van een Lamponger een mooie gedroogde berenhuid had gevonden. "Geschoten door een saudara!" - "Met een atterlad (gladloop)!" Tja, wie kon het tegendeel bewijzen? Hoe kon ik bewijzen, dat het mijn beer was? Jammer! De "hamproe" (gal blaas) had bij de Chinees nog altijd een aardig bedrag opgebracht. (wordt vervolgd) 127 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1966 | | pagina 14