had de Zwerver een sapi weten te bemachtigen. Hij was er enige malen op het kadaver teruggekeerd, doch had het in de steek gelaten voordat het geheel op was. Op deze oemboelan hoefde ik 'm dus ook niet te verwachten. Een tijger zal namelijk steeds op het ka daver terugkeren zolang hij niet wordt afgeschrikt of op weg naar het kadaver tegen een gemakkelijke prooi oploopt. Ik heb zelfs tijgers terug zien komen op de smerige brij, het laatste restant van een in verre staat van ontbinding verkerend kadaver, terwijl ik reeds alle hoop had opgegeven. Hierin gedraagt de koning der jungle zich allerminst koninklijk en is hij de gelijke van een doodgewone varaan, een vieze aasvreter, ondanks de mening van vele jagers dat tijgers slechts vers vlees lusten. Niets is minder waar dan dat. Op de daaropvolgende oemboelan had de Zwerver drie honden vermoord, op de vierde een paar geiten, verderop weer een karbouw. Kort gezegd, iedere oem boelan was door de Zwerver met een bezoek vereerd. En tegelijkertijd bleek hoeveel groter zijn operatie terrein wel was dan ik aanvankelijk had aangenomen. Vanuit de meest afgelegen oorden bereikten mij be richten van de schrik en ontsteltenis, die hij teweeg bracht, overal waar hij passeerde. De meeste tijgers hebben hun vaste jachtgronden, die afhankelijk van de wildrijkdom groot of klein kunnen zijn. Zelden zijn deze jachtrevieren zo uitgestrekt dat men van tientallen kilometers kan spreken. Sommige tijgers 131 jagen hun hele leven in dezelfde streek, andere zeker vele jaren totdat zij door wildschaarste of door een sterkere indringer worden verjaagd. Si-Sjetan was ech ter een uitgesproken zwerver. De naam, die ik hem had gegeven, was voor hem de enige juiste. De moed zonk me in de schoenen. De Zwerver was gewoon niet te volgen. Ik drukte de oemboelan-be- woners op het hart mij zo snel mogelijk te laten waar schuwen als de Zwerver weer opdook, stelde belonin gen in uitzicht, overtuigde hen van het belang dat zij er zelf bij hadden. En ondertussen vroeg ik me af hoe het kwam, dat de Zwerver zich op vee- en huis dieren had gespecialiseerd, en ten tweede waarom hij zo weinig angst voelde voor de mens. Was hij oud? Had hij een lichaamsgebrek waardoor hij geen wild kon slaan? Was hij in één of ander gevecht zwaar toegetakeld? Het moest een formidabele tijger zijn, dat was aan zijn sporen wel te zien. Was hij misschien een man-eater? Man-eaters zijn uiteraard onbevreesd! Maar dat kon ook weer niet, want man-eaters moest je vroeg of laat toch zien. Die opereren overdag, als de mens buiten loopt; niet 's nachts wanneer hij zich opsluit. En gezien had men hem nooit. Uit sporen was vaak genoeg gebleken dat men hem slechts op luttele meters afstand had gehad, maar gezien had men hem nooit! Ofschoon brutaal, was hij dus toch ook zeer voorzichtig en zeer geslepen. Zodra hij vermoedde dat men het op hem had voorzien, bleef hij ondanks zijn honger doodgewoon weg. Een spooktijger inderdaad! Een duivel Op de tiende dag van mijn speurtocht naar de Zwerver kreeg ik een bericht, dat me recent genoeg leek om het eens te proberen. De boodschapper had al verscheidene dagen naar me gezocht en het was dus zaak om me zo spoedig mogelijk naar de bewuste oemboelan te begeven. We gingen de volgende dag dus vroeg op pad en bereikten de oemboelan om half negen in de ochtend. Uit de verhalen van de bewoners bleek, dat de Zwerver hen had bezocht toen zij nog op waren. Op nog geen drie meter afstand, slechts door een bilik-wand van hen gescheiden, had hij dood leuk een os afgemaakt terwijl de honden gillend van angst de ladang in waren gevlucht. Waar het kadaver van de os lag wist men niet, want men had voor de tijger zo'n heilige angst dat men het spoor niet had durven volgen. Ik liet geen tijd verloren gaan en begon het gemakkelijk te volgen sleepspoor na te gaan, met achter mij twee helpers en de eigenaar van de os, die ik uitdrukkelijk had bevolen om zich zo stil mogelijk te houden. Enige honderden meters het bos in vonden wij het kadaver van de os. Te oordelen naar de hoeveeheid vraat was de Zwerver de laatste nacht op het aas terug geweest, en het zag er naar uit dat hij ook de komende nacht aanwezig zou zijn. Ik observeerde de omtrek, zag niets verdachts en trok me met de mannen geruisloos terug. Er was een kans Eenmaal terug in de ladang liet ik stammetjes en bindmateriaal verzamelen, waarna ik met de mannen 133 naar het kadaver terugkeerde. Snel, geruisloos vooral om niet door de Zwerver te worden gehoord, bouw den we een aanzit op ongeveer tien meter afstand van de os. Onderhout hoefde niet te worden gekapt, omdat de plek niet dicht begroeid was en ik mijn zitboom zó had gekozen, dat ik een goed uitzicht had op de restanten van de os. 's Middags om drie uur betrok ik mijn post. Toen de schemering begon te vallen stak ik de petroleum- belor op en toen het schijnsel vat begon te krijgen op de omgeving, richtte ik de bundel op het kadaver. Niet lang daarna was het aardedonker, behalve daar waar de belor zijn zachte licht heenzond. Het, had de laatste dagen niet geregend en het bos was vrij droog. Ik mocht dus hopen dat ik de tijger bij zijn nadering zou horen. Het was omstreeks zeven uur toen ik heel diep in het bos de kreet van een tijger hoorde. Niet het ge brul waarmee de maat wordt geroepen - de paartijd was nog niet aangebroken - maar de schorre jacht- kreet. Was het de Zwerver? Nog geen vijf minuten later klonk het geritsel van bladeren, dat zich vrij snel in mijn richting verplaatste. Een tijger? Ik schoof het geweer in de juiste positie. De haanpal was om. Ik hoefde slechts te richten en de trekker over te halen De versneller stond gespannen. (wordt vervolgd) 134 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1966 | | pagina 12