DE BEDRIEGER BEDROGEN
Ali en Oemar woonden in hetzelfde dorp.
Vrienden waren het niet, wel goede ken
nissen. Ali was rijk, rijker dan men wel
dacht, want hij verstond de kunst voor een
ieder verborgen te houden hoe vermogend
hij wel was. Hij was bepaald gierig - zoals
dat gewoonlijk gaat - en bang voor in
braak. Vooral sedert er in het dorp dieven
waren geweest sliep hij onrustig. Tenslot
te bezorgden ze hem zó veel slapeloze
nachten dat hij Oemar in vertrouwen nam:
"Ik kom je om raad vragen. Je moet ech
ter beloven er met niemand anders over te
praten. Het moet tussen ons blijven".
Oemar werd nieuwsgierig.
"Kan ik je helpen?" vroeg hij.
"Misschien wel. De zaak is deze: ik heb
wat geld in huis, maar ik weet er geen
veilige bewaarplaats voor. In huis durf ik
het niet te houden, met die dieven van
tegenwoordig. Ik slaap er niet van".
"Ach man, is dat alles? Daar zou ik gauw
mee klaar zijn. De beste plaats is nog
altijd de grond".
"Mijn geld begraven?"
"Ja zeker, begraven. Góed begraven".
Ali dacht na over deze vrij eenvoudige
oplossing. Daar had hij Oemar eigenlijk
helemaal niet voor nodig gehad.
"Ik wil er wel bij helpen", bood Oemar
aan, "We moeten het natuurlijk wel doen
in de avond of 's nachts".
"Goed, vanavond dan maar. Achter mijn
huis".
Oemar knikte. Hij zou komen. Ze praat
ten nog wat na, maar Oemar informeerde
niet naar de grootte van het bedrag. Toen
hij diezelfde avond bij Ali kwam en het
ijzeren geldkistje zag, was hij dan ook zeer
verbaasd. Voor zo vermogend had hij Ali
nooit aangezien, want Ali had zich altijd
zeer schriel voorgedaan.
De gierigaard deed zeer gejaagd. Schuw
keek hij alle kanten uit, terwijl Oemar in
alle stilte in Ali's tuin een gat groef. Ali
legde er het kistje in, een oud ding zonder
slot. Samen vulden ze het gat weer op,
stampten de aarde wat aan, en gingen
ieder hun weg.
Die nacht sliep Ali rustig, maar was het
Oemar die de slaap niet kon vatten, Ali had
een kist met geld. Hoeveel zou er wel niet
Vervolg van pag. 9
ogen en een mond, die hartelijk, hardop
maar toch niet geforceerd lachen kon. Wim
heeft vaak in stilte veel voor H.B.S. ge
daan. Hij had dan ook in H.B.S. geen vij
anden, omdat een ieder wist, wat Wim van
Damme deed voor H.B.S. En hetgeen hij
deed, was vaak met opoffering van eigen
persoon of eigen belangen".
En zo is Wim nog altijd. Nooit zal hij een
vriend die in nood zit, in de steek laten.
Een ruwe knaap, maar iemand met een hart
van goud. Zij ,die hem een genoegen wil
len doen en zelf ook een genoegelijk uur
tje willen doorbrengen, kunnen wij aanra
den hem te bezoeken. Laat hem dan maar
vertellen, maar één goede raad: Blijf buiten
bereik van zijn benen, want deze taaie (ik
ben pas 71 jaar, zegt hij) kan daarmede
nog goed zwaaien, OOM PIET
inzitten!...En in Oemar kwam de begeerte
naar boven, begeerte naar geld, geld. Hij
had het nodig want hij stond bij een Ara
bier in de schuld. Was dit geen kans voor
hem, een kans die nooit meer terugkwam,
om zich te bevrijden van alle geldzorgen?
Wanneer zou hij zijn slag slaan? Morgen,
overmorgen? Waarom niet nu direct?
Hij stond op, sloop zijn huisje uit, kroop
door een gat in de pagger Ali's tuin in.
Het was er donker, nog donkerder dan
tevoren. Niemand zag noch hoorde hem.
Snel groef hij het kistje weer op, gooide
het gat dicht en stampte de grond aan.
Binnen het kwartier was hij, mét het kistje
weer thuis. Duizend gulden vond hij erin,
duizend gulden! Papier- en zilvergeld!
Oemar lag de hele nacht wakker. Hij
was nu rijk. Hij had het altijd gewild, deze
rijkdom. Rustig en gelukkig was hij echter
niet, want hij vreesde ontdekking. Hij ver
stopte het kistje goed, maar...wat zou Ali
doen als hij zijn schat miste? Oemar was
immers de enige die met de bewaarplaats
op de hoogte was! Met spanning wachtte
Oemar op wat er gebeuren zou.
De volgende dag verlangde Ali zijn geld
te zien. Hij begaf zich naar de tuin en op
de plek, waar de aarde los zat, begon hij
te graven, voorzichtig en langzaam. Straks
zou hij stuiten op het harde deksel van de
kist.
Hij groef en groef. Wat lag het diep en
uitstekend verborgen! Eigenlijk te diep!
Vlugger groef hij. Zo diep was hij toch niet
geweest? Was het wel de goede plek?
Hij schraapte met zijn handen door de
aarde, sloeg wild het zand weg tot de
aarde harder werd, zeer hard zelfs en bijna
ondoordringbaar. Het kistje bleef weg. Hoe
hij de grond ook omwoelde, hij vond niets.
Versuft bleef Ali zitten, de zwarte han
den vertwijfeld plukkend aan zijn vieze
hoofddoek. Bestolen was hij, bedrogen!
Wie de dader was, stond vast. Oemar na
tuurlijk! Hij alleen wist de plek, immers.
In zijn eerste opwelling voelde hij ervoor
Oemar op te zoeken, hem te beschuldigen
en aan te klagen. Toen bedacht hij dat
Oemar alles ontkennen kon. Er waren im
mers geen bewijzen! En getuigen waren
er ook niet geweest! Of, zouden anderen
hen bij het graven hebben bespied? Dat
was tenslotte ook mogelijk.
Die avond deed Ali niets, en evenmin
de dag daarop. Hij at niet, dronk niet,
baadde zich niet en ging niet uit. Hij deed
maar één ding. Hij overlegde hoe zijn geld
terug te krijgen. Vijf dagen deed hij er
over. En intussen voelde Oemar zich met
de dag rustiger.
De zesde dag stond Ali onverwacht voor
Oemar's neus. Hij deed heel gewoon, alsof
er niets gebeurd was, maar zag wel dat
Oemar verbleekte.
"Zeg, Oemar", begon hij, "Wil je me nog
eens helpen?"
Dat had Oemar allerminst verwacht.
"Zeker, Ali", zei hij opgelucht, "Waarmee
kan ik je helpen".
"Kijk eens, ik zal het je maar zeggen.
Ik heb nog een kleine duizend gulden in
huis gehouden, maar je weet nooit wat er
gebeurd. Zou het niet veiliger zijn als die
ook maar werden opgeborgen, gewoon bij
het andere geld?"
Oemar weifelde, maar veel tijd om na te
denken had hij niet
"Och ja", zei hij, "Waar het ene ligt, kan
het andere ook liggen. Goed, vanavond kan
ik niet, maar morgenavond ben ik bij je".
Zo werd dus afgesproken.
Oemar dacht snel na. "Nu moet ik slim
zijn", overlegde hij, "dan kan ik nog een
slag slaan. Laat hij er maar geld bij doen,
des te meer heb ik". Diezelfde avond
sloop hij dus weer Ali's tuin in, begroef
het kistje op de bekende plaats en ging
weer naar huis. "Ziezo", wreef hij zich
in de handen. "Morgennacht ben ik twee
duizend gulden rijk. Maar dan houd ik er
ook mee op".
De volgende avond was hij op het afge
sproken uur bij Ali present. Samen gingen
ze de tuin in en begonnen te graven. Ali
beheerste zich, ofschoon de spanning hem
opvrat. Zelfs gaf hij geen teken van blijd
schap of verbazing, toen het kistje inder
daad voor de dag kwam. Wat hij gehoopt
had dat er gebeuren zou, was gebeurd: hij
had zijn geld teruggevonden, al zijn geld.
Alles? Voor de zekerheid telde hij het na,
keek Oemar eens aan, en zei:
"Het is er nog allemaal".
"Natuurlijk. Het is hier goed bewaard. Wat
dacht je dan? Dat de wormen het zouden
opvreten? Leg je duizend gulden er maar
gerust bij. Gauw maar, dan zullen we het
zaakje weer dicht doen".
Ali weifelde, stond met het kistje in de
handen, keek om zich heen, deed wat
schichtig, maar voegde tenslotte toch nog
een heel bedrag aan geld aan de inhoud
van het kistje toe.
"Mooi", zuchtte Oemar verheugd, "leg het
maar gauw weer in het gat".
"Och", zei Ali nadenkend, "Neen...neen,
ik durf het toch niet aan, Oemar. Zoveel
geld, en dat zomaar in de grond! Je weet
nooit...neen, ik bewaar het toch maar in
huis. Ik vind het veiliger".
"Maar man", probeerde Oemar nog,
"Waarom zou je..."
'Omdat je niemand kunt vertrouwen", zei
Ali prompt, "Er zijn tegenwoordig nogal
veel dieven. Goeie avond".
Het kistje onder zijn armen geklemd,
stapte Ali zijn huis binnen.
(Naar een Makassaarse vertelling) JOH
13