INDISCHE HERINNERINGEN VAN EEN JOURNALIST
Het „alziend oog" van Deli
Even grinniken
NU de diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Indonesië zijn hersteld, is het
verklaarbaar dat vele oud-lndischgasten - over wie men in het moederland schier dage
lijks struikelt - zich talloze feiten herinneren, zowel van ernstige als van luimige aard.
Ja, vrijwel ieders levenspad is bezaaid met voetangels en klemmen, zodat het vaak de
moeite loont bij tijd en wijle ernst af te wisselen met luim. En ik verzeker u, dat die
kunst - Levenskunst geheten - in het be- en roemruchte Deli op Sumatra's Oostkust
naarstig werd beoefend, toen ik het voorrecht had jaren geleden in dat gebied mijn penaten
te hebben opgeslagen.
Voor de lezers van Tong Tong zal het al
lerminst een geheim zijn, dat in het oude
Deli, o.a. beroemd om zijn Deli dekblad,
hard gewerkt werd, vooral ook door de
planters, 's Morgens om 5 uur hielden zij,
in het hartje van de rimboe, al koelierol (in
deling van werkzaamheden), om pas in de
middag omstreeks 5 uur thuis te komen,
gewapend met een bijna onlesbare dorst.
Een dorst, die in een moordend klimaat vol
gens oeroude overlevering vrijwel uitslui
tend te lessen viel met bier.
Geen wonder, dat alle firma's in P D
(Provisiën en Dranken) er zeer wel bij
voeren, te meer omdat het voormalig Ned.
Oost Indië toen nog geen bierbrouwerijen
bezat. Het bier, dat men dronk, kwam dus
uit verre contreien, o.a. uit de Beck's brou
werijen in Bremen bij Hamburg. En twee
importmerken beheersten toen de uitvoe
rige markt, namelijk Koentji bier en Kloster-
bier. "Koentji" is Maleis en betekent sleu
tel, omdat op het rode etiket een zilveren
sleutel stond afgebeeld.
De bierflessen - niet zo klein als tegen
woordig - bezaten nog beugelafsluitingen,
een afsluiting, die de laatste tijd ook in
ons land weer wordt ingevoerd.
Hoe dit zij: in Deli woonde in de jaren
waarin mijn relaas zich afspeelt, een fa
milielid van Beck's Brouwerijen, een oude,
stoere Deliplanter, genaamd Heini Beek.
En 't spreekt vanzelf, dat de drager van
deze wereldvermaarde naam zich verplicht
voelde de familienaam alle eer aan te doen.
Men diene zich er dus wel rekenschap van
te geven, dat onze Heini een Duitser was
en dat Duitsers in het algemeen wel raad
wisten met bier.
Het ongeluk wilde echter, dat Heini in
z'n jeugd een soort "Ehresache" had gehad
en deswege, met het verlies van één oog,
in Deli terecht was gekomen, waar hij on
der vertegenwoordigers van alle landaarden
de grootste sympathie genoot. Om het ge
mis van één oog te camoufleren had een
oogarts hem een glazen oog aangemeten,
zó kunstzinnig, dat een onwetende dit niet
kon constateren. Dit ongeluk betekende
voor Heini Beek echter een geluk. Hoe?
Dat ga ik u vertellen.
Als Heini 's morgens om 5 uur op de
afdeling van zijn onderneming de werk
zaamheden voor de Javaanse koelies had
ingedeeld, nam hij zijn linker (glazen) oog
uit het hoofd, legde dit op een boomstronk
en zei doodernstig: "En nu flink aan 't
werkl Kijk, hier laat ik m'n oog achter,
dat alles ziet. Vanmiddag tegen 5 uur, kom
ik terug, en dan weet ik precies - want ik
heb 't gezien - wie geluierd heeft of de lijn
heeft getrokken. En dan zit er wat voor
jullie op...!"
Heini Beek ging dan rustig terug naar
huis, zijn mannen in stomme verbazing en
af en toe schichtig naar het oog op de
boomstronk kijkend achterlatend, terwijl de
"toean" in een luie stoel op z'n voorgalerij
heerlijk zat te genieten van het brouwsel
van zijn familieleden in Bremen...
Tegen vijven 's middags toog hij dan
weer naar zijn afdeling, gaf deze of gene
een uitbrander, omdat hij niet hard genoeg
gewerkt zou hebben, zette z'n oog weer
in de oogkas en ging uiterst tevreden
huiswaarts. Ja, in Heini's afdeling werd het
hardst gewerkt, tot begrijpelijk ongerief
van z'n collega's, die géén glazen oog
op een boomstronk konden achterlaten en
even hard snakten naar Koentji- of Kloster-
bier als Heini.
Jaren en jaren lang heeft het "alziend
oog van Deli" (zoals Beek inmiddels ge
noemd werd) succes gehad met z'n trucje.
Maar wat wilde het geval?
Toen hij weer eens dezelfde "stunt" je
gens een ploeg Javaanse koelies had ver
toond, bleek er na afloop een nieuweling
te zijn, kersvers uit Semarang aangekomen.
Ook deze nieuwe, jonge Javaan, was er
heilig van overtuigd, dat de "toean" zo
maar een oog uit zijn hoofd haalde en op
een boomstronk neervlijde. "Maar," aldus
de nieuweling, "daar heb ik een middeltje
tegen."
Het was in de tijd dat de onvolprezen soos
van Malang nog in haar bloeitijd was.
Velen onzer herinneren zich nog wel die
exclusieve bar, waar je van vier kanten
bij kon. Wat de planters, die uit de bergen
naar Malang "afzakten" dan ook toegewijd
deden.
Heerlijk spontane feesten hadden we daar,
in dat mooie witte soosgebouw. Feesten
die vaak tot in de morgen in onverminderd
tempo voortduurden. Tot de klokken van
de kerk, tegenover de soos, de zondag in
luidden en tot de vroegmis opriepen.
Wel natuurlijk, waarom zouden we de
vroegmis missen? Zo dacht een van onze
planters vrienden. En hij dook, ietwat ver
fomfaaid en, laten we maar zeggen, ver
strooid, de kerk in... Waar hij prompt in
slaap viel.
Totdat het orgel begon te spelen...
Waarop onze late feest-, maar trouwe kerk
ganger, luid-op in de stille kerkruimte uit
roept: Ha, muziek! Djongos kassih
birü..."
Ir. Z. SALVERDA
Wat deed, tot grote ontzetting van z'n
medekoelies, de "snoodaard"? Héél voor
zichtig naderde hij de boomstronk, nam zijn
grote strooien hoed van z'n hoofd en plaat
ste die uiterst voorzichtig over het "al
ziend" oog op de stronkEn Heini Beek
had 's middags bij controle van het opge
dragen werk, niet eens "gezien", dat de
hele ploeg de ganse dag had zitten luieren
en geen steek had uitgevoerd!
Dit betekende het onverwachte, tragisch
einde van zijn alziendheid, waarbij hij na
tuurlijk telkens door zijn collega's danig
op de hak werd genomen. Zij het onder
een heerlijk potteke bier.
In diezelfde jaren had ik een goede
vriend, die gezagvoerder was op een gou-
vemementsvaartuig, dat de meest onwaar
schijnlijke haventjes moest aandoen in het
machtig rijk van Insulinde, ten behoeve van
de opium- en zoutregie.
Mijn vriend, kapitein Herman Punt, wist
uiteraard wat eerlijke zeelieden toekomt en
had dus steeds een behoorlijke voorraad
bier aan boord. Maar tijdens de Oostmoes
son was het schip, na een gloeiend hete
vaart op de zilte baren, drooggevallen wat
bier betreft. Zelfs in die mate, dat stuur
lieden, machinisten en andere opvarenden
hun gezagvoerder met onsympathieke blik
ken begonnen aan te kijken. Eindelijk kwam
Bagan-si-Api-Api in zicht (destijds de twee
de vissershaven van de wereld na Bergen
in Noorwegen), en toen men op de reede
lag, haalde m'n vriend de kapitein zijn
verrekijker te voorschijn, om zijn blik te
laten waren over de kade, waar hij een
zonderling voertuigje ontdekte, voortge
duwd door een Chinees.
Bijster geïntrigeerd stelde hij zijn kijker
scherper in en las op het wagentje, tot
zijn intense verbazing, in grote letters een
woord, dat hij niet kende. Op dat wagentje
- een verbouwde kinderwagen, dienst doen
de als rijdende "snackbar" stond: ESKOT-
BIR.
Terstond liet Punt een snoek strijken,
stuurde een stuurmansleerling naar dat
malle geval, die kort daarna terugkeerde
met een nieuwe voorraad IJSKOUD
BIER ...I
De Chinese verkoper had dit woord n.l.
naar beste weten, min of meer fonetisch op
z'n karretje laten schilderen. En zelfs met
succes I JACQ. VREKE
19