MAGELHAES en het RIJK MAESA
DE WARUGA (II)
Volgens Riedel heeft men in de Minahassa
tot 1819 de Hockerbestattung gevolgd.
Eerst de grote pokken-epidemie maakte
hieraan een einde.
Riedel en Bertling geven een beschrijving
van het gevolgde begrafenis-ritueel.
Voordat het lijk uit de woning werd weg
gedragen, richtte de Walian (Wadian de
Priester) bij het speciaal daarvoor opge
richte altaar, gebeden tot de oppergod, om
de ziel van de overledene in genade te
willen opnemen. Daarna werd het lijk, on
der het geweeklaag der familie, het huis
uitgedragen. Een kind werd - met bellen
in de hand - op de lijkbaar medegedragen
(anderen zeggen weer, dat meerderen der
aanwezigen op de lijkbaar plaats namen).
De bellen werden voor de ogen van het
lijk geluid.
Als het lijk, in de rituele gehurkte houding,
in de Waruga was geplaatst, sprak de
priester het toe met de volgende woorden:
"Loop rechtuit, wijk noch rechts noch links
uit, totdat gij Uw afgestorven familieleden
ontmoet, die bijeen zullen zijn om U te
ontvangen".
In "Alte Gebrauche bei Heiraten, Geburt
und Sterbefallen" vertelt Riedel ook, van
het gebruik van meerdere Walians. Deze
Walians zouden in krijgstenue in het sterf
huis aanwezig zijn, met zwaard en schild.
Zij zouden de dodendienst aanvangen met
de bouw van een z.g. "zielenhuisje" (een
bambu-kooi in de vorm van een huis), ver
sierd met rijst en riethalmen, verschillende
bladeren en rood doek. In dit zielenhuis
bevinden zich een nieuwe rijstwan met 9
pinangnoten, wat sirih, tabak, kalk, een
korfje rijst en een stuk kunir-wortel. De
ziel werd geacht tijdens de begrafenis in
dit huis te verblijven. De weduwe van de
overledene stopte het stoffelijk overschot
nu en dan sirih in de mond en tenslotte
verliet zij in zwart en witte rouwklederen
met de overige familieleden het huis (vol
gens Graafland werden de nabestaanden
van het lijk "weggerukt"). Bij het bijzetten
werd het lijk door de Walians aangeraden
zich te reinigen, zich negen malen te baden
en een nieuwe schaamgordel om te doen.
Tenslotte werd ook hier de dode aange
raden "zijn weg te vervolgen, zonder om
te zien". Hem werd medegedeeld, dat
niets zijn betreden van het hiernamaals in
de weg staat.
Nadat het lijk ter aarde is besteld, werd
een dier geslacht en de aanwezige begra-
fenisgangers bekruisigden zich met het
bloed van het geslachte dier. Deze mensen
kenden dus het kruisteken. Men zal zich
herinneren, dat het kruisteken bekend was
in de Christelijke (vooral Katholieke) lan
den, in Egypte en in Peru (bij de Inca's).
Wij vermeldden reeds, dat de lijkbezorging
in de Hockerbestattung op meerdere plaat
sen in onze archipel inheems was. (o.a.
werd nog niet zo lang geleden op Bali een
lijk (geraamte) opgegraven in de specifieke
Hockerbestattungs-houding). Maar de lijk
bezorging in deze houding in Waruga's
vindt men uitsluitend in de Minahassa.
Buiten de Minahassa vinden wij de Waru
ga's terug op Luzon in de Philipijnen en in
Peru, waar ze blijkbaar een van de uitin
gen was van de cultuur der Inca's.
Dr. S. A. Budding vermeldt in een zijner
werken, dat in een Waruga meerdere lijken
werden bijgezet. Het ene boven het andere.
Maar dit is dan toch slechts bij uitzonde
ring gebeurd. De uitholling in de Waruga's
zou het opnemen van meer dan één lijk
zelfs niet mogelijk maken. Daarvoor is ze
meestal qua ruimte zeker niet berekend.
Er is dan ook geen sprake van familie
graven. De Waruga's zijn beslist één-mans
graven geweest. Ouden van dagen in de
Minahassa weten dan ook te vertellen, dat
in een Waruga slechts diegenen werden
begraven die zich zodanig hadden onder
scheiden door moed of anderszins, dat zij
als het ware een staatsbegrafenis kregen.
De bouwers waren aan bepaalde voor
schriften qua vorm, hoogte, omtrek en ver
siering gebonden.
De Waruga is zeer zeker niet zonder meer
een gewone doodkist geweest. De in hoofd
zaken eendere vorm der Waruga's, zo ge
heel afwijkend van de elders in zwang
zijnde gewoonte om allerlei vormen in de
monumenten voor afgestorvenen te gebrui
ken (men vindt deze veelvormigheid van
graven vooral op Europese kerkhoven, min
der op die van de Islamitische wereld, maar
dat is het gevolg van het verbod in de
Islam om een menselijke beeltenis na te
bootsen) moge daarvan ook een aanwijzing
vormen.
Volgens de overlevering zou de Waruga
niet alleen een graf, maar tevens een tem-
pelvorm zijn. Een plaats van bijzondere
verering.
Een mythe heeft zich zelfs gevormd, waar
in van een steen, waarschijnlijk de Waruga,
sprake is. De mythe is verbonden aan het
ontstaan van rijk en volk der Minahassa.
Zij luidt als volgt:
"Lumimu'ut, de Stammoeder van het Mina-
hassische volk, werd geboren uit een
Waruga te Airmadidi. Beide in relief vervaardigde
figuren dragen een korte broek (bij de primitieven
niet gebruikelijk). De broeken hebben een snit,
zoals gedragen door zeelieden in de 16e eeuw,
tijdens het werk. De mannen (waarvan de rechtse
Europese trekken heeft) dragen een broekband.
Waruga te Sawangan.
Naar men zegt, van een in het kraambed over
leden vrouw.
steen. Deze steen, door golven bespoeld
en daarna door de zon beschenen, begon
te zweten en hieruit ontstond dan Lumimu'
ut (lu'ut "zweten" in het Alfoers).
Door de Westenwind bevrucht, baarde Lu
mimu'ut een zoon, To'ar genaamd. Deze
To'ar, niet op de hoogte zijnde van deze
familieverhouding, huwde zijn moeder en
uit deze gemeenschap van To'ar en Lumi
mu'ut werden dan de goden en halfgoden
(stamvaders en voorouders) van het Mina-
hassische volk geboren. "Uit steen voortge
komen, keren zij na de dood tot de stenen
terug".
Aldus de legende van Lumimu'ut.
Hebben wij tot dusverre de Waruga over
het algemeen aan de buitenzijde bekeken,
thans zullen wij een blik slaan in het in
wendige. De overleden Minahasser kreeg
- zoals dat ook elders ter wereld zoveel
voorkwam - verschillende voorwerpen die
tot zijn persoonlijk bezit behoorden mede
in zijn graf. Graafland zegt in zijn werk
"De Minahassa" nogal ondeugend, dat dit
het gevolg zal zijn geweest, niet zozeer
van gevoelens van pieteit, alswel van
de wens, om al datgene, dat voor de geest
van de dode aantrekkingskracht kon heb
ben, maar uit de weg te ruimen en hem elk
motief om terug te keren zodoende te ont
nemen. De pieteitsgevoelens zijn dan daar
voor later in de plaats getreden.
Hoe het ook zij, ook de Minahasser kreeg
diverse gebruiksvoorwerpen met zich mede.
Bertling maakt er melding van, dat in het
graf van de Minahassische nationale held
Supit werden aangetroffen (Supit overleed
in plus minus 1700): 4 borden van blauw
porcelein, een lanspunt, een grote dikbui
kige blauwe fles of kruik, een ivoren arm
band en twee metalen ringen.
In een graf te Tonsea vond men een kuras
en een Europese strijdhelm, zomede een
zwaard.
Oorspronkelijk werden de lijken gebalsemd,
alvorens ze aan de Waruga werden toe
vertrouwd. Ook in Luzon en in Peru ge
schiedde dit balsemen. Later schijnt men
Lees verder volgende pag.
5