WIJ VAREN VIA DE HEMEL NAAR HUIS Met een harde knal springen één voor één de drie motoren tot leven. De boot is geladen, letterlijk volgestouwd met alles wat er maar in kon aan etenswaren. De tanks zijn boordevol benzine, terwijl er als reservevoorraad aan dek nog twaalf drums zijn vastgesjord, die wij eventueel in zee bij stil water of op een rustige ligplaats in de tanks leeg kunnen laten lopen. De trossen worden los gemaakt en de boot draait langzaam uit de wal. Hij is diep geladen en voelt zwaar en log aan. Wij varen langzaam de haven uit op weg naar de boom. Er worden lichtseinen gewisseld met het marine-station. De boom wordt opengetrokken; we kunnen uitvaren. Er wordt weinig gezegd; iedereen voelt zich merkwaardig. Het zal voorlopig de laatste keer zijn dat wij deze basis ver laten. Met zeer gemengde gevoelens kijken wij achterom. Aan Port Darwin is voor geen van ons veel verloren, maar het land dat daarachter ligt, Australië, is haast een tweede vaderland geworden, met veel vrien den en kennissen en dierbare herinnerin gen. Nu gaat dat direct weer, misschien voor altijd, achter de horizon verdwijnen. Bij het verlaten van andere havens was het meestal zo geweest dat het gebrul van de motoren de lichte weemoed van het verla ten van de wal overstemde en snel de ge dachte aan het achtergeblevene deed ver vagen. Er moest bovendien worden ge werkt. Men keerde zich om en stelde zich in op het volgende punt van aankomst. Wij hebben er nu wat meer moeite mee, maar tenslotte blijken discipline en gewoonte tóch weer de trouwe helpers in het pijn loos overwinnen van weemoed en gepieker. Wij zullen op deze reis geen hoge vaart kunnen lopen, want onze benzinevoorraad moet ons ver brengen, op weg naar huis - eindelijk! Het is niet te geloven en eigen lijk gelooft ook niemand het; iedereen zal het nog moeten ervaren. Het is dan ook even rustig aan dek als anders en uitkijk en waakzaamheid schelen in niets van die in oorlogstijd. Het duurt niet lang voordat de vlakke heuvels van Port Darwin uit het gezicht verdwijnen. Wij draaien nog enige uren om Bathurst Island heen en geraken dan in volle zee. De gewone dienst gaat in en gelukkig keert daarmee de stemming terug. Wij liggen een koers voor tussen de oostpunt van Timor en de Leti-eilanden. ledereen is tevreden met z'n zeewacht en vult deze met eigen fantasieën. Zal er ge beuren waar wij vier jaren op hebben ge wacht? Waar hebben wij vier jaar op ge wacht? De volgende morgen lopen wij al vroeg op de Leti-eilanden aan. In de verte, aan stuurboord, zijn de Sermata-eilanden nog te zien en zelfs nog het hoge eiland Babar. Ik ben blij nog eens naar Babar te kunnen kijken, voor de laatste keer. Wat hebben wij met een andere ploeg en een ander schip een gelukkige tijd doorgebracht op Nila, Teoen en Saroea, de eilanden waar van toevallig werd ontdekt dat zij niet door de Japanners waren bezet. Die toen door ons werden bezet en versterkt en waar wij zulke goede vriendschapsbanden aanknoop ten met de bevolking; met wie wij lief en leed, ziekte en gevaar, maar ook zang en menari bij de boelan terang en zoveel sopi klappa deelden. Wisten wij tenslotte niet met de ogen dicht direct te zeggen van welke hoek van welk eiland een sopi af komstig was? Aan de mast vastgesnoerd stonden steeds twee grote potten van de heerlijke rose sopi Teoen, de lekkerste en de oudste. Ook voorbij. Maar deze prach tige eilanden met hun trotse silhouetten die uit de zee opsteken, zodat je aan vorm en afmetingen van eilanden en bergen je peiling kunt zien zonder zelfs naar het kompas te kijken, en hun gulle bewoners die in zo hoge mate onze vrienden werden die zullen wij nooit kunnen vergeten Eén blik op de zeekaart maakt duidelijk wat ik al eerder had vermoed. Om de punt van Timor zullen wij op korte afstand onder Kisar doorlopen. Ofschoon de bewoners van de Nila-eilanden en Kisar hoofdzakelijk Christenen zijn, heb ik mij bij eerdere ge legenheden laten vertellen dat Kisar eigen lijk een soort van heiligheid bezit en dat zijn hoofdplaats Wonreli als een soort van hemel wordt beschouwd. Er bestaat mis schien ook een aanleiding toe! Een oud verhaal uit deze streken luidt n.l. dat er in vroeger tijden een Portugees schip met vrouwen en kinderen moet zijn gestrand, en dat sindsdien, misschien juist daardoor, de vrouwen van Kisar en Wonreli zo opvallend blank en wondermooi zijn, genoeg om zo'n legende te doen ontstaan. Stel je voor! Vier uren omvaren op de kaart en dan in de "hemel" terecht komen. Dat mogen wij niet missen! Ik val er de commandant mee op het lijf, die er wel sceptisch tegenover staat, maar blijkbaar ook wel voelt dat hij deze kans niet moet verspelen. De kwartiermeester, hoewel een degelijk getrouwd man, ziet ook graag iets moois, en gunt het vooral een ander wel. ledereen verheugt zich op het avontuur. Zélfs onze kanonnier, Roemengan, een stoere Menadonees, die zoals altijd zijn kanonnen en magazijnen loopt te poetsen, een man van weinig woorden, die zich nooit anders dan in bondig onvervalst Nieuwe- dieps uitdrukt, sceptisch en wijs geworden zeeman, die in de Middellandse Zee op een ander schip een fatsoenlijk persoonlijk steentje heeft bijgedragen aan de oorlogs voering, kan een voldane lach niet onder drukken - hij wil dit er nog wel bij zien. Na enkele uren draaien wij om Kisar heen en koersen richting Wonreli, op een laag eiland met een hoge strandwal af. Wij naderen het zandstrand, met alle man aan het geschut. Wat zal er gebeuren? Eindelijk komen dan toch, tussen hoge paggers vandaan, de eerste bewoners, He- mellingen. Oude magere mannen en magere kindertjes, oude uitgeteerde vrouwtjes, ver magerde, verkommerde ellende. Zij komen eerst met weinigen, dan met steeds meer. Zij stormen op ons af het water in. Wij gooien het anker uit. Zij komen aan dek en krioelen in prauwen om ons heen. Wat een armoe; wat een honger! Deze mensen hadden niet meer kunnen vissen, omdat het hun verboden was er prauwen op na te houden en zij geen landbouwers waren. Wij vragen deze paupers waar toch hun mooie vrouwen zijn. Het blijkt ook gemak kelijk te begrijpen, achteraf. Lang geleden werden zij allemaal met een landingsbarge naar Timor-Dili weggevoerd. Door de Japanners. Weg "hemel", is het dus. Gelukkig zijn wij hier niet voor niets. Wij kunnen wat doen. De kok en wie van de bemanning hem wil helpen gaan staan koken, koken in de keuken zo hard als zij maar kunnen. Rijst en bijgerechten. In no- time loopt iedereen te eten aan dek en na enkele uren heeft iedereen die kon eten zich volgegeten. Dan wordt er gelost. Blik ken vlees, zakken rijst en wat wij verder menen te kunnen missen. Wij hebben hier geen hemel aangetroffen, hoogstens een lost paradise. Hopenlijk echter voelen deze stakkers zich even voor een paar uur he mels. Het is ons het paar uur omvaren wel waard geweest. Lees verder pag. 20, kolom 1 13

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1966 | | pagina 13