ROND EN IN DE WAROENG
OOM PIET VERTELT
OVER
HARRY OVERAKKER
Mijn boemboe-kastje is ieeg en omdat ook
mijn maag kraait om tahoe-tjampoer, gaan
we boodschappen doen in 't aardige stadje
in 't zuiden des lands, waar we vlak bij
wonen.
Als ik bij 't piep-kleine winkeltje kom, in
een soort portiek, zo even over twee'en in
de middag, staat verslagen de eigenares
tegen een buitenmuur geleund. Om haar
heen een drom indische dames, een enkel
kind.
Alles praat door elkaar en als ik 't goed
begrijp, dan kan de deur niet open.
"Ik dacht toch heus, dat ik de sleutel bij
me gestoken had".
Kennelijk woont ze niet bij de toko.
Ze grabbelt nog eens in haar tas, keert
hem binnenstebuiten; geen sleutel.
"Hoe ja?" vraagt ze zich af.
"In slaan een ruit", zegt laconiek haar
dochter.
De moeder schrikt even, maar begrijpt dat
er eigenlijk niets anders op zit. De dames
zouden Immers ongeduldig kunnen worden.
Hoewel, tot nog toe schijnt iedereen alleen
nog maar plezier te hebben in de malle situ
atie; die afwerende deur van 't hele kleine
winkeltje, tegenover de drom mensen.
Een donker meisje, met een strakke spij
kerbroek aan en een grote strik tegen 't
haar, komt naar voren.
"Zal ik dan maar?", stelt ze voor. "Met
mijn schoen maar ja?"
Ze trekt er één uit en hinkt naar de deur.
Maakt een aarzelende beweging naar de
ruit. De eigenares sluit de ogen.
"Ajoh, niet te lang...dorrrrrr; al!", roept
een lange mevrouw. Maar ik vlieg op 't
meisje af. "Wach even, wach even nou!"
Scherven n.l. doen me altijd pijn. Ik geloof,
neen, ik weet zeker, dat daarom mijn goede
genius de voorwerpen die ik per ongeluk
laat vallen, op de een of andere manier in
de val tegen houdt. Ik breek nooit wat. En
nu een ruit willens en wetens kapot slaan,
neen, doodzonde vind ik dat.
De ruit zit vastgeklemd met latjes en als
we die nu los kunnen krijgen, dan is de
rest perkara-ketjil. Ik ga mijn man halen
uit de auto, die een eindje verder gepar
keerd staat.
En als we samen terug komen, haalt ieder
een verlicht adem; nu zal die deur wel
gauw open gaan. Maar hij gaat niet open;
de latjes willen geen haarbreedte wijken,
en houden de ruit in hun knellende greep.
Ja, dus toch...inslaan.
Maar, waarmee? Die schoen was toch te
slap. x
De buurman kijkt om een hoek; hij heeft
iets in zijn hand.
"Nah itoe, die meneer, Ik leen even uw
hamer".
Dezelfde dame loopt naar de meneer toe.
't Is geen hamer maar een reusachtige
schroevendraaier. En waarom is een raad
sel, maar daarmee mag de ruit niet inge
slagen worden. Hij verdwijnt en komt twee
tellen later terug met 't geraamte van een
parapluie, dat hij 't donkere meisje in de
handen duwt.
Ze gaat voor de deur staan alsof ze in
plaats van de kapotte pajong, een linggis in
haar handen houdt; een breekijzer.
"Een, twee, dr..."
De handen zakken. "Durf niet ach!"
Gejoel.
"Ik maar, ik maar", zegt de mevrouw die
dorrrr riep, terwijl ze naar voren komt.
Ze gaat zich opstellen. Plat tegen de muur,
zo ver mogelijk bij de deur vandaan; ze
spreidt de benen, buigt één knie. Nu de
linkerhand nog laten zweven boven 't
hoofd, en je zou zweren, dat ze er één op
de sabel gaat nemen. Dan wendt ze, voor
de scherven, 't hoofd af en geeft heel be
dachtzaam, heel zachtzinnig enkele tikjes
tegen de ruit. Die al net zo halsstarrig
blijkt als de latjes, ledereen kijkt gespan
nen, ik keer me af met mijn vingers in de
oren Maar er gebeurt niets en als ik weer
kijk stopt net de mevrouw mijn man de
pajong-stok in zijn hand.
Toen was 't gauw gebeurd; de deur kwam
los.
Als alle scherven zijn opgeruimd, worden
de klanten één voor één geholpen. Ik ben
de laatste.
Alleen de lange mevrouw en 't donkere
meisje zijn mij nog voor. Ze smoezen sa
men, 't meisje giechelt. "En? Wat nog meer,
wat nog meer? Wat heeft hij nog meer ge
zegd?" Ik kan er echt niets aan doen, dat
ik 't hoor. We staan zo óp elkaar.
"Ach, soedah toch; je bent zó nieuws
gierig".
Daar komt weer de meneer van de pajong.
Of hij 't ding terug kan krijgen, de stok
met de kale staafjes. "O meneer, daar bui
ten".
Gedurende zijn Hogere Burgerschooltijd aan
de Stadhouderslaan te Den Haag, speelde
Harry aanvankelijk in het 2e en daarna in
het eerste elftal van D.V.V. (Duinoordse
Voetbalvereniging). Interessant is het te
weten, dat in die tijd een schooljongen in
één van de lagere elftallen van D.V.V.
speelde, later - na het vertrek van Harry
naar Indië - naar H.B.S. overging, alwaar
hij zich opwerkte tot één van de grootste
voetballers van Nederland en een grote
faam verkreeg als speler en aanvoerder
van het Nederlandse elftal. Die schooljon
gen was Harry Denis! Onze Harry vertrok
dus eind 1911 naar Ned. Indië, alwaar hij
begin 1912 in Batavia werd tewerkgesteld.
Natuurlijk liet hij zich bij B.V.C. inschrijven,
omdat deze vereniging toentertijd hoofdza
kelijk bestond uit spelers, die in Holland
hadden gevoetbald. Het beviel hem daar
echter niet en al spoedig ging hij naar
Oliveo over, waar hij tot 1920 (ruim acht
jaren achtereen) centerhalf was in het 1e
elftal. Aan deze periode bewaart hij nog
altijd prettige herinneringen, vooral aan de
"Adoe, te erg is die vent. Hij denkt zeker
dat wij dat ding mee zullen nemen naar
huis". De zwarte ogen van 't donkere meis
je fonkelen.
De lange mevrouw is aan de beurt, ze leest
haar lijstje op. Een dochtertje van een jaar
of tien fluistert haar telkens iets toe, terwijl
ze begerig kijkt naar een stopfles met klei
ne geel-bruine knikkertjes er in.
"Weet je wat je bent? Je bent vervelend,
daar! Altijd moet je zeuren. Mammie heb je
al dit? Heb je al dat? Ik weet wel wat jij
wil. Daarom heb ik geen trek immers, om
jou mee te nemen".
De eigenares laat rustig de storm voorbij
gaan over 't kinderhoofd. Dan vraagt ze,
"Nog wat mevrouw?"
"Ketjipoet".
't Meisje kijkt me ondeugend aan; en ik
denk aan mijn dertien kleinkinderen. Vol
begrip lach ik terug.
Eindelijk is 't mijn beurt; ik geef op wat ik
allemaal hebben moet.
"En heeft u ook van die nestjes mie?"
"Neen mevrouw, 't spijt me. Die heb ik
niet op 't ogenblik, maar ze zijn in bestel
ling".
Per ongeluk laat ze een stuk timpih uit de
handen vallen en onvervalst klinkt 't;
"Eh anah..."
Ik zou iedere dag even In dat winkeltje
willen zijn. Ik ben er zeker van, dat er
altijd wel wat te beleven is. Misschien heel
gewone dingen, erg onbelangrijk, waar je
anders aan voorbij gaat. Maar in zo'n wa-
rongkje, bij de geur van tapé-siengkong,
vermengd met een vleugje trassi en ikan-
pedoh, daar waar 't ruikt naar lang geleden,
daar "doet" 't je wat.
Daar doet 't mij wat. PLANTERSVROUW
tijd dat Paul Overbeek Bloem als back ach
ter hem stond. De wijze waarop Paul de
bal van zijn tegenstanders wist af te ne
men en door te geven aan vrijstaande me
despelers, was subliem, vond hij. In zijn
ogen was Paul een fijne, elegante speler.
En hoe waren de voetbalcapaciteiten van
Harry zelf? Wel, een fijne speler was hij
in geen geval, omdat hij - als hij zijn doel
wilde bereiken - voor niemand opzij ging.
Schreef de redacteur van "40 jaren voet
bal" niet het volgende over hem? "Als
Overakker van de partij is, krijgt Jan Pu
bliek waar voor zijn geld".
En zo was het inderdaad, want als Harry
enkele kraken had uitgedeeld of had ge
ïncasseerd, raakte met name het inheemse
publiek, hij was n.l. favoriet, (later samen
met Rehatta) in extase. Ook was hij een
terriër en een speler, die zich tot het laat
ste fluitsignaal geheel gaf en dit alles maak
te, dat hij voor vele voorhoedespelers een
lastig te passeren tegenstander was. Hier-
Lees verder pag. 17, kolom 1
11