CALYPSO en OERO-OERO De stille groet door Leonhard Huizinga ANAK KOMPENIE Het valt niet te ontkennen dat ieder van ons, vroeg of laat zijn "dracht stokslagen" toch wel krijgt toebedeeld. En vrijwel ieder die leed doormaakt waar geen eind aan schijnt te komen, zoekt naar een tegenwicht om de last beter te kunnen dragen. In de tijd van de slavernij bijvoorbeeld, toen de allereerste slaven op de uitgestrekte katoenvelden werkten, in felle zon of strie mende regenvlagen, moet de calypso zijn geboren. Al de geestdodende uren lang, zullen zij stellig niet hebben mogen praten. Daar zorgden de opzichters met hun ve nijnige zwepen wel voor. Zingen mochten ze waarschijnlijk wel. Nou ja, mógen. Mis schien werd het aanvankelijk oogluikend toegestaan. En zo wisten de slaven hun verlangen naar een communicatiemiddel te combineren met de behoefte om hun hart te luchten, door te zingen. Een zang die eigenlijk niet echt zin gen is. Maar een over en weer, elkaar luidop "verhalen" op een spontaan op komende melodie. Op hun belevenissen, hun leed en hun hoop. Op een betere toe komst. Zo niet hier in het ondermaanse, dan zeker later als het tijdelijke met het eeuwige zal zijn verwisseld. Bananaboat-song is er zo één, om maar iets te noemen. In dit lied wordt de zware Sinds de schemering glijdt de „Marnix' door het Suezkanaal. De geruisloze vaart over het zwarte water, waarop rode en groene boeien schijnen, houdt velen tot laat aan het dek. Hun stemmen en lachen klin ken luider dan anders, nu de zee niet ruist om het schip. En de dansmuziek uit de grote zaal schalt naar buiten tot ver de woestijn in. Maar eindelijk bergen de muzikanten hun instrumenten op en verdwijnen. De stem men aan dek worden zachter, de stappen gaan trager en ten slotte leunen nog maar een paar donkere gestalten over de ver schansing. Het is snikheet. Op de oever trekken stoffige eucalyptusbomen in een spook achtige optocht voorbij. Later in de nacht verlaat de trilling van de machines het grote lichaam van het schip. De bomen gaan langzamer en langzamer en staan ein delijk stil. "Wij moeten de ,,Van Oldenbarneveldt" voorbijlaten", zegt een stem verderop aan de reling en zwijgt dan verschrikt, zó luid heeft zij geklonken! De lichtbundel van een schijnwerper op de boeg strijkt over de donkere oever. Eén ogenblik is elk blad zichtbaar, dan flitst hij over de gestalten van een paar matrozen in een boot die een kabel uitbrengen en zwaait dan weer door de nacht naar voren. De „Marnix" maakt een paar slagen arbeid op zo'n boot bezongen; maar ook de vreugde van straks als het werk is ge daan en naar huis wordt gegaan. Naar mijn mening verschilt in wezen de ca lypso in zijn oorspronkelijke vorm niet veel van het "oero-oero" zoals de Javaan het doet. Ik heb ze gehoord (U ook wel), zij, die zich aan het ngoero-oero overgaven. De karre- voerder, die volmaakt tevreden na een dagtaak, zich naar huis laat wiegen in zijn lege tjikar, voortgetrokken door zijn sapi. Sjokke-sjokke-sjok, gaan de logge sapi- poten over de weg. Ngie-iejk-ngie-iejk, ge- loedak, gedoedèk, geloedak-gedoedèk doen de grote wielen... terwijl de voerman dro merig, melancholisch zijn oero-oero laat horen. Of de moeder, die "kelonnan" met haar kind op de ambèn, melodieus verha lend het tenslotte in slaap zingt. Of de oude man, die bezinnend de vergankelijk heid der dingen "verhaalt". Ja zelfs de kleine jongen, de overdag drom melse rakker, gaat 's avonds wel eens lig gen oero-oero op zijn ambèn tot hij sla perig wordt en neurieënd eindelijk in slaap valt. Maar zonder uitzondering, zij "zingen" al len in hoofdzaak voor zichzelf. Geen lied met een vooraf gevormde tekst; niet eens achteruit. Een kabel loopt krijsend van een lier de duisternis in. Een diepe stem en een schril fluitje geven enkele bevelen. Dan ligt het grote schip onbeweeglijk en alles zwijgt in roerloze afwachting. Maar niet lang. Plotseling verschijnt een ander licht uit het donker. Het zusterschip komt aangegleden. Ook daar niets dan enkele gestalten aan de verschansing. Eén van hen heft de hand op om te wuiven, maar hij is zó dichtbij, dat hij niet durft. Een ander wil iets roepen, maar de stilte is hem te machtig. En zo schuift het lichte schip voor bij in een zwijgen, even ademloos als de nacht rondom. En dan plotseling is het afgelopen. Heel even zijn de trage slagen van de schroef in het oliegladde water nog te horen, dan verdwijnen geluid en licht onwerkelijk snel in de verte en de raadselachtige stilte van de woestijn komt tot op het schip. THANS WEER VERKRIJGBAAR: (2e druk) door Lin Scholte Het levensechte verhaal van Djemini, een soldatenkind, een „anak kolong", in de tangsi geboren en opgegroeid. Prijs: f 2,95 0,30 porto 3,25 op rijm, maar een melodieus gedachten- onder-woorden-brengen. Spontaan opwel lend uit een boordevol gemoed, met een welhaast aangeboren gevoel voor schoon heid, harmonie en poëzie. Een lied dat geen lied is; eindeloos en toch boeiend. Soms geestig, melancholisch zonder triest te zijn; ontroerend zonder hopeloos te klinken. Kortom, er gaat een bekoring van uit die de toehoorders stil maakt van binnen, een in nerlijke vrede opwekt. Net als dat jongetje Abdoellah, die drom melse rakker en kleinzoon van onze oude buurvrouw Mbok Salèh van kampoeng Pa- kis in 1944. Doellah "verhaalde" al ngoe- ro-oero van zijn moeder die zo vroeg stierf, dat hij zich haar niet meer kon herinneren. Haar graf bezoeken kon hij niet, want zij had er geen. Zijn moeder was 'ilang', zo maar in het niet opgelost op de dag dat een grote stalen vogel overvloog die de aarde deed schudden en splijten. Grote stenen huizen inéén deed storten met groot geweld; en daar was vuur, feller dan de grootste brand. Doellah verhaalde van zijn vader Salèh, die als dief in het gevang kwam, om er slechts uit te komen door zijn 'gele heer' te dienen in de vreemde (als romusha). Hij had hem al zo lang, zo lang niet meer gezien; misschien, wie weet, behoorde zijn vader ook al tot de geesten wereld. Maar als de zaken anders waren geweest, dan zou hij nu ook niet bij zijn dierbaar grootje zijn. Daarom getuigde Doellah in "dalangstijl" al ngoero-oero van zijn te vredenheid met zijn lot op deze wereld. Het gaf niet of hij maar sporadisch vlees proef de, geen "sandangan" bezat en de dja- goengrijst zijn keel en slokdarm schuurde. Want zijn slaap was diep, zijn ambèn zacht en zijn dromen zoet... Zo'n klein jongetje en zo'n grote wijsheid. Pretentieloze le venskunstenaar! Ligt hierin de verklaring voor hetgeen men zegt over de Indischman die, ondanks zor gen en leed, op de vraag hoe het met hem gaat, opgeruimd antwoord: Goeoeoed, goe- oeoed! Wie weet? (kelonnan het dicht naast elkaar liggen, al dan niet met de armen om elkaar heen geslagen, genoegelijk babbelend. Of ook zo maar zwijgend, de weldaad ondergaand van eikaars dichte nabijheid. dalang volksverteller. De dalangstijl is pathetisch. Sandangan kleding). LIN SCHOLTE 8

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1966 | | pagina 8