Langs Tijgerpaden
door
Lex Denninghoff Stelling
Uitgave: TONG TONG
Prins Mauritslaan 36, Den Haag
KORTE INHOUD VAN HET VOORAFGAANDE:
Mét de jager, tevens schrijver van deze feuilleton, hebben wij
op een verkenningstocht door de Sumatraanse oetan kennis ge
maakt met de Zwerver, een sluwe tijger die het tot nu toe is
gelukt om aan de jager te ontkomen. Na enige maanden, waarin
de jager ons beschreef hoe hij het grootste hert van zijn leven
schoot en naast andere tijgers ook beren, vernamen wij in de
vorige aflevering over een nieuwe ontmoeting met de Zwerver.
Wij hebben gezien hoe ook deze keer de jager de kous op de
kop kreeg, maar kruisten met hem als compensatie gelukkig het
pad van een brutale geitenrover. Wat gebeurt er met deze tijger?
Voor een volwassen tijger was het een armelijk
maal geweest en ik mocht aannemen dat hij terug
zou komen om z'n honger verder te stillen zodra de
kust veilig was. Ik keek in het rond, op zoek naar een
goede plaats voor een aanzit, maar moest constateren
dat door de dichte plantengroei de omstandigheden
niet ideaal waren. Door de pandan was de onder
groei bijzonder dicht en de bomen stonden heel krap
op elkaar. Hier de tijger opwachten betekende, dat ik
moest gaan kappen. We zouden dus enorm veel lawaai
maken en zondigen tegen één der belangrijkste regels
van de tijgerjacht. Het lawaai zou de tijger af kunnen
schrikken, zó veel zelfs, dat hij niet meer zou terug
komen. Aan de andere kant: hij had niet veel vrees
getoond, en hij had honger! Dat zou hem ertoe kun
nen bewegen de regels van het spel net zoveel te
veronachtzamen als ik het zou doen
Snel liet ik de pandan rond het geitje wegkap
pen, om straks tenminste enigszins zicht te hebben
op de uitkomende tijger. De boom waar ik mijn zit
plaats in moest bouwen, stond door de dichte vege
tatie op nog geen drie meter afstand van het aas, en de
vork waarin mijn aanzit zou komen was nog geen
vier meter van de grond. In minder dan geen tijd werd
een prangong in elkaar gezet, één der kleinste waarop
ik ooit heb gezeten. Daarna stuurde ik de mannen
naar huis terug met het verzoek vooral luid te praten
en veel lawaai te maken, om bij de zeker in de buurt
149
FEUILLETON
vertoevende tijger de indruk te vestigen dat wij weer
waren vertrokken. Daarnaast gaf ik opdracht mij weer
op te halen als ik twee maal achter elkaar zou schie
ten.
De prangong was de ellendigste prangong die ik
heb gekend, niet meer dan een driehoekje met zijden
van zestig centimeter. Zó klein dat ik met opgetrok
ken knieën moest zitten óf mijn benen buiten boord
moest laten hangen, hetgeen op die korte afstand naar
het aas niet bijster aanlokkelijk was. De afstand naar
het aas was zó kort, dat de belor - die ik onmiddellijk
aanstak - schuin kwam te hangen en begon te walmen.
Om het walmen te voorkomen, moest ik de kous zeer
laag draaien en het gevolg daarvan was weer, dat ik
weinig licht had. Verdere controle bracht aan het
licht dat de steun voor het geweer niet deugde. Als
ik er gebruik van wilde maken, zou ik zó ver voorover
moeten buigen dat ik uit de prangong zou rollen, wie
weet vlak voor 's tijgers neus. Dat kon hem een aan
gename verrassing bezorgen, met alle gevolgen van
dien. Ik probeerde het geweer te steunen op de bodem
van de aanzit, maar nu viel er weer onvoldoende licht
op vizier en korrel, waardoor richten onmogelijk was.
Veel tijd om te denken had ik niet, schatte ik. Van
de nood moest dan maar een deugd worden gemaakt!
Ik schoof het gehele geweer vooruit tot vizier en
korrel wel te zien waren, en ging na hoe ik in die
stand moest schieten. De enige mogelijkheid leek me
150
om de pistoolgreep in de rechterhand geklemd te
houden, met de linkerhand de achterzijde van de kolf
stevig vast te pakken, en eventueel nog tot steun tegen
het linkerbeen te drukken. Per slot zou hier van een
meesterschot geen sprake hoeven te zijn, want de af
stand tot de tijgerkop zou niet meer dan vier en een
halve meter bedragen en een tijgerkop was groot ge
noeg.
Ik was met mijn onderzoekingen net klaar - het
had alles bij elkaar tien minuten geduurd, terwijl de
schemering voor volslagen duisternis had plaats ge
maakt - toen ik links van me het geritsel van bladeren
meende te horen. Nu al? De Lampongers waren nog
maar net uit het gehoor! Ik spande mijn oren in,
doch hoorde niets meer. Ik spande ze in tot het ui
terste..neen, zo niet, dat was te veel van het goede.
Als je je oren te veel inspant is het net of je een
pneumatische boor in werking stelt.
Luister, dat is toch duidelijk geritsel van bladeren.
Moet iets zijn, want er is verder geen zuchtje wind.
Fijn, geen muskieten. Natuurlijk, droge moesson...
Heb je het ooit zo gortig gezien?! Nauwelijks felici
teer je jezelf voor het wegblijven van de muskieten
of er komt er één als een grommende meteoor op je
af! Welja, op mijn oorlel...op mijn voorhoofd. Laat
maar; is-tie tenminste stil. Jawel, zeker zo'n gemene
malariamuskiet? Het wemelt hier van anopheles! Nu
ja, als hij zuigt, maakt hij geen spektakel. Kan je
151
9