Het domein van de Zwarte Ridder
We starten hier met het eerste deel
van een serie jachtavonturen van ]im
Hom in ge, die "toen roeher" ook in
De Indische Jager verschenen en mij
toen al méér boeiden dan welke first
class Hollandse literator ook. Natuur
lijk schrijft Jim geen literatuur. God
dank. Daarom is hij fris, natuurlijk,
écht. U zult met ons mee genieten
T.R.
Waar de brede, grillige Wai Awaya uit
mondt in de schitterend mooie Elpa- Poetih-
baal aan de Zuidkust van het rimboe-eiland
Ceram, ligt, als een nietig stukje cultuur,
verloren in de ongerepte wildernis, een
verwilderde klapper- en rubberonderneming.
Langzaam maar zeker had de natuur de
cultuur teruggedrongen, onweerstaanbaar
penetreerden infiltraties van mimosa, slin
gerplanten, koesoe-koesoet (alang-alang),
olifantsgras, struikgewas en bosopslag
steeds verder door. Karrepaden werden
overwoekerd, greppels en sloten groeiden
dicht, bruggetjes vermolmden en stortten in.
Alleen in en om het emplacement had de
mens zich kunnen handhaven.
Het grootste gedeelte van de verwilderde
plantage bestond uit drassig land, waar een
welige moerasvegetatie floreerde, hier en
daar een eilandje koesoe-koesoet (imperata-
cylindrica); voor de rest nog struikgewas
met aan de randen jong bos. Behalve waar
het emplacement lag, eindigde de onder
neming naar de zee in ondoordringbaar
"bako-bako" (kust-moeras). Om de plantage
heen lag heuvelland met koesoe-koesoet-
vlakten, dichtbegroeide dalen en hoogop-
schietende "boeloe"-bossen (bamboe). De
overwoekerde, drassige klappertuinen bo
den aan zwart-wild ideale levensomstandig
heden en het zwijnen-type was hier dan ook
uitzonderlijk fors en zwaar. Maar ook het
hertenras was zeer goed; mineraalhoudend
heuvelland, terwijl in het lager gelegen land
zeer vele en uitstekende grassoorten voor
kwamen. Verreweg het mooiste gewei wat
ik van Ceram ken, werd hier geschoten:
een oneven tienender, breed uitstaand, fors
en prachtig gepareld.
Doordat tijdens de Japanse bezetting,
trekvee en paarden de vrijheid gegeven
werd toen ze door de bezetter opgeeist
werden, was de fauna verrijkt met in het
wild levende, verwilderde paarden en run
deren .De kudde paarden bestond uit twaalf
dieren, die op de vlakten leefden; de run
deren waren het heuvelland ingetrokken en
leefden in dichte begroeiing en op de gren
zen van het oerwoud.
Ons platon, de "Rebellen-Club", was hier
gedetacheerd. De Rebellen-Club bestond
voor de helft uit onze jachtclub "De
Ceram-Killers" (soort zoekt immers soort
en jagers zijn nu eenmaal een heel apart
soort; overigens waren we helemaal geen
"medogenloze moordenaars", maar werd
wel degelijk de weidelijkheids-code in ere
gehouden).
Awaya was namelijk tijdelijk tot bestuurs
hoofdplaats bevorderd daar Amahay "aan
de overkant van de baai" door de Yanks
aan diggelen gegooid was; daar lag toen
één van de grootste en belangrijkste vlieg
basis van Japie. De tijdelijke "hoofdplaats"
bestond uit; een typisch oud-Indisch ad
ministrateurs-huis aan het strand onder
breed-gekruinde ketapang-bomen en met
een magnifiek uitzicht over de onvergetelijk
mooie baai; verder de "hoofdstraat" (tevens
enigste weggetje) met een vervallen, ou
derwets fabriekje, de NIGEO-goedang (leeg
ook nog; Ceram ligt ook zo verrr!een
copra-goedang, de dokterswoning (zelfs be
woond door een dokter), een primitief kli-
niekje, ongezellige koelie-loodsen en de
paar nooit ontbrekende Chinese tokotjes.
Wij woonden in de "villa-wijk aan de
beach"; twee tenten aan het strand bij de
monding van een klein, helder riviertje en
overschaduwd door hoge klapperbomen.
Voor alle zekerheid had ik er alle klappers
en droge bladeren laten afhalen. Tijdens
een vorige patrouille hadden we ons eens
's nachts wild geschrokken, toen een tros
ouwe klappers precies op onze tent tui
melde. De hele club in rep en roer, de
ene dacht dat hij weer op Sumatra zat en
er een zwarte beer uit de boom was komen
rollen, een ander droomde net van Japan
en dacht verward, dat de Yanks één of
andere supply omlaag mikten. Vermoedelijk
dacht hij aan die "grappige dubbele drum-
metjes"; hij schoot althans als een raket
de tent uit. Alleen de laconieke Hans draai
de zich kalm om met de opmerking van
"ik ben toch blij dat de tent waterdicht is",
gromde nog zoiets van "hé, kun je niet een
pas naar rechts ophoepelen, dan sta je
tenminste alleen op je eigen poten" en
snurkte kalm verder.
's Middags ging onze jager-diplomaat
Pietje naar de verder aan zee gelegen ne-
gerie Tananao (één grote kerk, één kleine
school en een paar nog kleinere huisjes),
waar de jagers Daantje en zijn broers
woonden, om met hun een drijfjacht voor
de volgende ochtend te organiseren. In dit
dichte terrein waren de zwijnen er zonder
getrainde honden niet uit te krijgen. De
andere jagers doken 't terrein in op verken
ning. Ongestoord scharrelden de knorren
in dit dicht bedekte terrein in de late mid
dag al rond, waren door het vele, nogal
wilde schieten van het vorige detachement
wat wijzer en voorzichtiger geworden en
wachtten ze de duisternis af. Door het af
geloste platon was op heel wat zwijnen
geschoten en dat er geen jagers bij waren
bewijst het feit wel, dat ze niet één zwijn
in handen kregen; door slecht geplaatste
schoten en bovendien het gebruiken van
volmantel-ammunitie ging geen enkele knor
"op de plaats rust" liggen. Wel vonden we
verscheidene verloederde kadavers, waarbij
ik bij verschillende exemplaren de schoten
kon terugvinden (een smerig, maar leer
zaam onderzoek!). Voor de zoveelste maal
bevestigde dit mijn opvatting, dat tenzij in
de handen van een chack-shot, de volman-
tel (in dit geval de 7,7 mm Lee Enfield)
voor zwart-wild beslist onvoldoende uitwer
king heeft en absoluut onweidelijk is. Zuiver
geplaatste schoten zijn natuurlijk ook met
volmantel dodelijk, maar het gaat juist om
die andere schoten, de niet-Willem-Te'
De maaltijd op jacht. Een van de verrukkingen die 99-999 van de 100.000 niet kennen.
De vrije natuur, de woeste geur van "onkruid"het onder elkaar zijn van heren, dienaars en
dieren in één nieuwe vriendschapsband zonder onderscheidHet voedsel: meegebracht in
rantangs (etensdragers) en boengkoesans (pakjes van banaanblad): droge rijst, zoute vis, dèn-
dèng mandjangan (gedroogd gezouten hertenvlees)sambal, en soms ook nog wat extraas van
moeder de vrouw: atjar, sambalans, enz. Vaak werd er extra "gebunkerd" speciaal voor de
drijvers.
Op de foto geheel links: Wirn Weiss (thans "naar de eeuwige jachtvelden"voor stads
mensen romantiek of sentiment, voor jagers: Het Paradijs. Good luck, Wim! We vergeten
je nooit!), Frans Weiss. Verder Lampongse drijvers, wier namen vergeten zijn, maar hun beeld
en vriendschap nimmer. Geheel rechts Wims jachthond Matjan, die het spoor van een tijger
op 100 m. ruiken kon (schrijft Jo Teekamp die de foto maakte).
Foto van het Leven van Mannen hoe vér van ons beschaafde leven. En toch: hoe
vibrerend van vitaliteit! Niemand van de honderdduizenden Indischgasten mist het oeroude
hart van Indonesië dieper dan de jager.
18