Het Kodok-Oelo-Spel
Onder de Indonesische volks hazard-spelen
was vóór de oorlog in Indië het Kodok-
Oelo wel het meest populaire. Omtrent de
oorsprong van dit spel valt niets met ze
kerheid te zeggen. Afgaande op enkele
Chinese woorden, welke bij het spel ge
bruikt worden, willen sommigen het uit
China doen afstammen, terwijl anderen uit
de Javaanse benaming een inheemse oor
sprong afleiden.
Wel hebben de Chinezen waarschijnlijk
na hun komst in Indië, omstreeks 400, di
rect in dit spel een belangrijk ontspan-
nings- en winst-object gezien en het spel
over heel de Archipel helpen verbreiden,
doch uit de figuren van het doek waarop
de inzetten geschieden laat zich de Ja
vaanse oorsprong eerder verklaren.
Op Bali, met zijn vrijwel ongerepte Hin
doese cultuur gebruikt men nog heden de
figuren van kikker, haan, duizendpoot en
slang als cijfertekens, terwijl de ogen in
de middenvakken, de 3, 4, 5 en 6, zowel
in de Islam als in de Hindoese leer van
een heilige betekenis zijn. Deze heilige ge
tallen tegenover de dieren-figuren geplaatst
duiden op het dualisme van goed en kwaad
in de schepping. Voor de theorie omtrent
de oorsprong van het Kodok-Oelo-spel
spreekt verder de levensbeschouwing van
de „koeno" Indonesiër waarin het naimis-
.het tolletje draait..
me een grote rol speelt. Deze maakt n.m.l.
de hele natuur tot een groot drama, waar
in alle krachten als handelende personen
optreden. Zijn geloof is vervuld van deze
animistische denkbeelden; zijn siermotie-
(Vervolg De Drie Sleutels)
houden ja? Want het heeft, zoals jij juist
hebt aangevoeld, geen barst te maken met
,mee -voelen"; het is „doodgewoon" mee-
zijn.
Dat is al zo vanaf mijn kinderjaren. Als
wij alle vulkanen van Java moesten leren
(ik ben van 1921) op de lagere school, of
op de blinde kaart de rivieren aan moest
wijzen (het onderricht zelfs op een kleine
dorpsschool in Zeeland was wel grondig!)
ging mijn hart open en dicht en nooit ver
geet ik mijn ontroering toen ik voor 't eerst
de klopzang van een gamelan hoorde. Uren
en uren kan ik daarnaar luisteren en kij
ken naar dansen, naar de wajangschimmen
- ik heb het dus altijd moeten doen met
min of meer geadapteerde en verkorte
voorstellingen tot mijn spijt, in Amsterdam
en Den Haag.
De oudste broer van mijn vader woonde
in Batavia, hij was getrouwd met een In
dische, van tijd tot tijd kregen we erg
chique foto's, ovaal, op karton en met zijde
papiertjes er over, foto's zo scherp en
goed dat ze er nóg uitzien of ze gister ge
maakt werden. De rotan meubels, de plan
tenbak, ik hoef het jóu waarachtig niet te
vertellen.
Ach Tjalie, deze brief zou eindeloos wor
den, de vraag die jij stelt raakt aan mijn
diepste wezen, dat tenslotte voor mezelf
een groot raadsel is. Waardoor is men be
paald, wat leeft er allemaal in je, welke
verre voorouder heeft mogelijk een stempel
op je aard gezet, welke invloeden heb je
ondergaan?
Hans Warren.
Ah, hier zijn De Drie Sleutels;
A. Voor ons is er een mysterie hoe een
„vreemdeling" zó begrijpen kan. De sleutel;
Hans' Indische „background". Een Indone
siër zou zeggen: sebab itu ia mengerti:
daarom begrijpt hij.
B. Voor Hans zelf is zijn „diepste wezen,
een groot raadsel", maar een sleutel tot
klaarte, tot Leven, in dit raadsel, is ónze
literatuur, waarin hij niet mee voelt, maar
mee is.
En nu de derde Sleutel?
Dat is de Kuntji Gedeh: zoals onze boe
ken deze curieuze Nederlander Warren
openen kunnen, zo zal onze hele boekerij,
onze grote serie Moesson Boeken de deur
tussen ons en het Nederlandse volk kunnen
openen.
Als wij maar doorzetten.
Als wij maar teroes poekoelen.
Als wij niet twee boeken per jaar op sta
pel zetten, maar vijf, tien, vijftien! Als we
maar intekenen voor de Tropische Leeskring
Tong-Tong.
Lees nog eens wat Hans Warren zegt;,
„Dit boekje heeft dus méér dan enkel
een sentimentele waarde, het is cultuurhis
torisch gezien ook van groot belang." Als
dit kleine boekje, zo maar een handvol op
stellen van zo maar wat Indische meisjes
van cultuur-historisch belang kan zijn, van
welk een geweldige vormende kracht van
welk een geweldige vormende kracht kan
dan onze hele Indische groep zijn!
Als wij maar RAPAT staan.
Als wij maar eren wat Hans in ons eert:
het eerlijke, eenvoudige, waarachtige!
Ja, bangoen, anak-anak-koe!
Er zijn nog Zeven Zeeën te bezeilen,
zélfs op onze oude dag!
T.R.
ven, poëzie, toneelspel en decoratieve
kunst zijn in animistische zin symbolen, die
beschutting bieden tegen slechte invloeden
en tot versterking dienen van rhythme en
inwendige harmonie. De Indische ornamen
tatie is van een gelukbrengende symboliek,
onder welker magische invloed de Indone
siër makkelijk geraakt. Men denke aan de
Wajang-symboliek.
Op het doek nu, bevinden zich de slang,
die graag de kikker zou willen opslokken
en de haan, die de duizendpoot niet zien
kan. De ene zijn brood, de ander zijn
dood; dat is een natuurwet, die ieder met
respect aanvaardt. Tegen deze natuurwet
verzet hij zich dan ook niet. Dit verklaart
de grote onbewogenheid waarmede men
hem ziet verliezen of winnen. Met dit spel
traint hij zich te berusten in het onafwend
bare. En hij oefent zich graag en vaak in
het Kodok-Oelo-gokspel!
Voor het spel, dat Kodok-Oelo (Kikker
slang) of Klabang-Djago (Duizendpoot-
Haan) genoemd wordt, vanwege de figuren
die op het doek en de dobbelsteen voor
komen, zijn de volgende materialen nodig:
1Een doek, waarop de bovenbeschre
ven figuren zijn aangebracht.
2. Een achtkantige hoornen dobbelsteen,
voorzien van dezelfde figuren als het
doek, met een spil in het midden.
3. Een bord.
4. Een klapperdop.
Het doek, dat van dezelfde soort is als
het tapis" van de roulette, is verdeeld in
8 vakken, welke elk 1 figuur inhouden. Het
geheel bestaat uit een rode en een zwarte
helft. In de rode helft komen voor de vak
ken met de haan, duizendpoot, 4- en 5-
oog, terwijl de zwarte helft de overige
figuren bevat. Ook de buitenste randen van
het doek zijn aan één lange en één korte
zijde rood en aan de andere zijde zwart
gekleurd.
De dobbelsteen wordt in draaiende be
weging op het bord geplaatst en met de
klapperdop toegedekt. De spelers mogen
hun zetten op het doek doen zolang de
klapperdop de dobbelsteen bedekt. Is de
dobbelsteen uitgetold en wordt de klapper
dop verwijderd, dan duidt het bovenlig
gende vlak de winnende figuur aan. Wie
hierop gezet heeft wint dus.
Het houden van de Bank geschiedt niet
om beurten. Meestal is de eigenaar van
het speelmateriaal de Bankhouder.
Men kan op rood of zwart opzetten, of,
als men veraf zit, op de rode of de zwar
te randen. Komt nu een van de figuren
van de rode helft op het dobbelsteentje
boven te liggen, dan wint rood en betaalt
de Bank aan hen, die op rood hebben ge
zet, een bedrag uit, gelijk aan de inzet.
Een tweede manier van inzetten is het
z.g. spelen op Bodong. De letterlijke be
tekenis van dit Javaanse woord Bodong is
navelbreuk of uitpuiling van de navel.
Woedèl bodong betekent: het midden hou
den; in dit geval dus: de figuren in het
midden van het doek. Men speelt dus bo
dong op de 3, 4, 5, en 6-ogen tezamen. De
uitbetaling is ook hierbij gelijk aan de in
zet als een van deze ogen uitkomt.
(zie volgende pag.)
11