OLIVIER Een van de beste en merkwaardigste ke rels, die ik in mijn leven ontmoet heb, was Olivier. Hij lag met zijn meerderen als regel overhoop, vandaar zijn bijnaam Olivier Twist. Een ruige vent met een hart van goud. Ik maakte kennis met hem in 1907, toen ik op het departement van B.B. kwam. Hij was als kapitein gepensioneerd, had in Atjeh ruzie gehad met Van Heutsz. Hij had namelijk een onderofficier voor de krijgsraad willen halen, die een gevangen Atjeher had doodgeschoten. Het kwam wel voor, dat gevangen genomen Atjehers als gids werden gebruikt, en als ze dan hun dienst gedaan hadden (der Mohr hat seine Schuldigkeit getan, der Mohr kann gehenj en alleen maar last gaven, dan werden ze zogenaamd op de vlucht eenvoudig van achteren neergeknald.*) Als mannen als Darlang, Campioni, Veltman of Schee pens de leiding hadden, dan kwam dat uiteraard niet voor. Maar er rukte weieens een brigade uit onder een bevelvoerende van lagere rang en dan kwam dat weieens voor. Van Heutsz ging niet dadelijk in op de eis van Olivier om de schavuit voor de krijgsraad te halen, en dus nam Olivier Twist zijn ontslag. Zonder pensioen natuurlijk, hij moest dus aan het werk, werd aangesteld bij het Bu reau van het Boswezen, waar hij al gauw hooglopende ruzie kreeg met zijn chef (hij kon nu eenmaal net als Cyrano de Berge rac geen onrecht velen). Na een verhit de bat in de kamer van de hoofdinspecteur zei Olivier na zijn mouwen te hebben opge stroopt: „Meneer S., ik vrees dat ik U zal moeten kastijden." Waarop de heer S. ijlings zijn kamer verliet; hetgeen hem ge raden was, want Olivier was een man van de daad. (Geen woorden maar daden, al was dit lied toen nog niet in zwang.) Hij liep er altijd zo sober mogelijk bij in een khaki-toetoep met gerafelde mouwen. Toen hij 'n keer op audiëntie bij de G.G. ging - hij had die audiëntie aangevraagd natuurlijk weer omdat hij zich verzette tegen de daden van de toenmalige Directeur B.B. - hebben we hem met moeite in een geklede jas gehesen en zijn ruige snor (de win gerd, zei hij zelf) wat gefatsoeneerd. Op een dag zei hij tegen mij; „Ga je mee snippen schieten op Rawa Bangke bij Bekasi?" Ik wou wel, had in Holland veel gejaagd, maar in Indië nog niet. Uit zijn welvoorziene wapenrek kreeg ik een Mau ser mee (we zouden ook nog op tjelengs gaan loeren). We sjouwden uren lang in de brandende zon over de modderige galan- gans, waar ik als ongeoefende totok her haaldelijk afgleed. „Trek dan g.v.d. ook je schoenen uit, verdomde totok kèpèt." zei Olivier tegen me, „dit werk kun je alleen op je blote kakies doen." We schoten heel wat die dag en Olivier gaf me een goedkeurend schouderklopje. „Nou, schieten kun je tenminste wel"; met dat pluimpje was ik erg in mijn schik. Hij waardeerde het ook, dat ik wist wat wei delijk jagen betekent: geen dier schieten, wanneer je niet zeker weet dat je hem di rect dodelijk treft. Na een paar uur was ik bekaf; we gin gen even uitblazen in een nabijgelegen jachthut, die hij daar van bamboe en atap zelf in elkaar had getimmerd. Ik was dood op en zei: „Olivier, ik kan tegen dat tempo van jou niet op (hij was 40, ik net 21); ik ga verder wat liggen maffen." (Ik was al van 3 uur 's nachts in touw). „Nee", zei Olivier, „ik moet door naar Ren- gasdengklok, de bevolking daar heeft me gevraagd een boeaja te komen schieten, waar ze veel last van hebben." Hoewel ik me schaamde ging ik met de trein van Bekasi naar huis; ik was gerad braakt; Olivier ging op zijn eentje lustig verder. Hij had één béte noire, een collega van hem uit zijn tijd aan de K.M.A. Die vent had hij de bijnaam gegeven „Turpijn". Hij kon hem niet luchten of zien. „Het mooiste is, zei Olivier, dat de imbeciel niet snapt, waarom ik hem zo noem,**) het rund weet niets en leest nooit iets anders dan het Staatsblad". Olivier zelf was zeer belezen, kende zijn Shakespeare op zijn duimpje. Hij woonde op Bidara Tjina in een groot oud huis met een hele troep kinderen (van hemzelf en van anderen; hij was eigenlijk een soort Pa van de Steur) en honden, waar hij behoorlijk de wind onder had. Ik woonde in die tijd op Kampong Mela- joe met mijn vrind Jan tie Vos, de latere Gouverneur van Midden-Java; we waren toen beiden nog ongetrouwd. Olivier en ik gingen op de fiets 's och tends in alle vroegte naar het departement op Rijswijk, maar als het regende namen we de stoomtram. In die tram zat dan ook vaak „Turpijn". Olivier gaf me dan een knipoogje en zei b.v. tegen de ander: „Tur pijn, weet jij het grote verschil tussen jou en een karbouw?" Op het ontkennend ant woord van T. zei Olivier dan: „Nou, ik ook niet." Brave Olivier, je jaagt nu al jaren in de eeuwige jachtvelden van Manitoe. Zijn daar ook Tjelengs en kidangs en mliwissen? Ik hoop het voor jou. A. ALLARD Er was daarvoor een vaste uitdrukking: „ik heb de vent laten plassen". Olivier en Turpijn waren de beroemde vechtersbazen uit de Karei-romans. Zij vochten 3 dagen en 3 nachten lang zonder onderbreking. Turpijn dolf het onderspit. Tjalie persoonlijk is bijzonder gelukkig met dit artikel over deze man, die ik per soonlijk gekend en enorm gewaardeerd heb, al kende ik hem maar kort en opper vlakkig door mijn propvolle leven als 18- jarige. Mijnheer Olivier had het „op hoge leeftijd tot niets gebracht", zo heet het meestal. Als tweedeluitenantje begonnen geen kolonel geworden, in de ambtenarij niet tot refrendaris gebracht enz. enz. In deze brave burgerwereld wordt men iets of niets en daarmee is alles gezegd. Oli vier mag dan niets geworden zijn, maar hij was Iemand (mét hoofdletter), als een leeuw bang voor niemand; openlijk en in 't open baar (b.v. met ingezonden stukken in de kranten) kon hij zich formidabel tegen on recht keren. Verder was Olivier zo „ON- conform" en „ON-model" als men in het brave Indië of het braver Holland zelfs niet dromen durfde. Maar wat hij deed was goed en wat hij zei was recht. Hij kon dwars door je heen kijken en dan zag hij op zijn beurt „iets of niets", ongeacht je positie, leeftijd, studie, nationaliteit of ras. Was je niets, dan kwam je bij hem de deur niet in. Was je „iets", dan stonden alle deuren van zijn huis wagenwijd voor je open. Wat hij toen in mij zag, weet ik nog steeds niet, want ik was in die dagen de „model HBS-blaaskaak" uit „Adieu aan Josephine" in Tjies. Maar hij stond me vriendelijk te woord altijd, en we konden urenlang praten over zijn boeken. Hij had een betrekkelijk kleine, maar voortreffe lijke boekerij, was enorm breed en grondig belezen. En toch was hij ook verre van een boekenwurm, want hij kon elk moment elke studie onderbreken om met z'n Bayard op zijn nek op een roestige fiets de stad uit te rijden om ergens achter Klèndèr of Wa- roengdjengkol achter de mliwis of de boea- ja's aan te zitten. Olivier was een Man en heeft geleefd als een Man. Tjalie en Tong-Tong brengen hem van hier gaarne een laatste en res pectvolle groet. P.S. Eigenlijk had boven dit stukje moe ten staan: „Eindelijk gerechtigheidl", want ik vond zijn foto jaren terug in een stapel oude foto's en bewaarde hem sindsdien angstvallig, steeds uitkijkend naar iemand die over Olivier schrijven kon. Hoevelen ik het al niet gevraagd hebl En dan komt op een morgen in de post zo maar ongevraagd HET artikel over Olivier hij mag blijk baar niet vergeten worden. EN WIJ ZUL LEN ALLEMAAL NIET VERGETEN WOR DEN! T.R. IN ONZE BOEKHANDEL Vincent Mahieu Tjies f 5,90. Tjoek f 7,50. B. D. Swanenburg Iwan de Verschrikkelijke (Dr. R. V. van Stein Callenfels) f 8,90. H. J. F. Friedericy De laatste Generaal f 1,95. 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1967 | | pagina 10