ACHTERAF BEZIEN Brisbane calling FEUILLETON De éne Zoon Het is een heerlijke dag. Niet koud en niet warm, van alles een beetje. Zoon Frits heeft een vrije dag en is bij uitzondering thuis. De andere zoon en husband John zijn naarstig aan het werk. "Zin in een ritje?" vraagt Frits. Nu zit ik maar heel zelden in zijn wagen. Doorgaans heeft hij bekoorlijker gezelschap naast zich dan "Old Mum". Dus schiet ik haastig uit mijn oude tuinjurk in een net katoentje, sluit het huis en wring me wat later tussen een TV toestel en een toolbox. Mijn zoon die zeer correct en koel is, werpt er even een achteloze blik op. "Hope, you don't mind", excuseert hij zich. Aangezien ik echter reeds jaren leef tus sen TV's, radio's, ontelbare onderdelen en gelukte en mislukte uitvindingen van dit door GREET GAUDREAU VII Hoofdstuk VIII Dit waren de laatste maanden in Indië. De vrouw van de notaris liep weg met een andere man met achterlating van drie klei ne blonde kinderen maar ze kwam na een paar dagen terug en alles was weer in orde. Voor hen tenminste, niet voor mij want baboe Natih had me bij wijze van tractatie op een avondwandeling langs het huis van de notaris gevoerd zodat ik de blonde kindertjes om hun moeder kon horen huilen. We voegden ons bij een groepje vrouwen en kinderen die ernstig vanaf de donkere straat de voorstelling in het knus verlichte huis bijwoonden maar ik wou al gauw weer weg. Iets onzegbaars bedreigde me plotseling. Het heeft me nooit meer verlaten. Een donkere, wat gezette man met een snor en donkere ogen kwam elke dag twee keer voorbij. Als hij niemand rondom ons huis zag behalve mij, bleef hij staan en riep me zachtjes, met vleiende namen. Hij lach te zodat zijn tanden heel wit verschenen onder zijn snor en hij stak uitnodigend zijn hand uit terwijl hij zachtjes door bleef pra ten maar ik was net oud genoeg om te weten dat ik niet met hem mee moest gaan. Toch ook weer jong genoeg om hem dage lijks op te wachten en, half verborgen ach ter een pilaar van de tuinpoort, naar hem te kijken tot hij wegging. Dan speet 't me dat hij weg was alsof ik me iets had laten ontglippen. Een maand vakantie boven in het beken de bergoord aan het meer, in Huize Bos- zicht of Pension Martie, kon Pap zich niet meer veroorloven. Het werd twee weken in Pasanggrahan Senang, wat veel dichter bij lag en ook niet helemaal boven maar ongeveer halverwege, net of de daling in onze financiële draagkracht met een krijt streep aan de zijden van de bergen was aangagaven. Omdat 't niet helemaal boven was, was 't overdag net zo warm als be- kind, doen mij de twee attributen waartus sen ik heb plaatsgenomen, zeer vertrouwd aan. "Waar wil je eigenlijk heen?" vraagt Frits. "Waar de wind ons voert!" zeg ik schert send, want het begint flink te waaien. "Ik zal je ergens brengen, waar je nog nooit geweest bent. Think you'll like it!" Ik ben nieuwsgierig. Brisbane heeft een reuze oppervlakte. No wonder dat ik nog lang niet alles gezien heb, al woon ik hier nu 14 jaar. Richting Mitchelton. Dan een lange, een zame weg. Schrale weilanden, een eenzame farm. Soms een wit huis in een bloementuin. Steeds verder snelt de Holden. Veel bijzonders is er niet te zien. Tot de weg zich buigt. Nu gaan we récht toe aan op een kleine, zwaar begroeide berg. Dat is het! neden, alleen de nachten waren koeler. De pasanggrahan lag volkomen geisoleerd in een kale vallei, er was niets van het ge wone vertier van een Indisch vakantie-oord, de dessa lag wat verder maar die was zo klein dat er niet eens een wekelijkse markt was. Er was geen meer, geen kwestie van ten nis,, zwammen, dansen, roeitochten. Geen verzorgde maaltijden aan smetteloos ge dekte tafeltjes, we aten slecht voedsel, zonder dessert, aan lange tafels. Er waren heel weinig andere gasten en de dagen verliepen hel en warm en troosteloos tot het tijd was terug te gaan. 's Nachts werd ik vaak wakker. De kamer was star vijandig in het schemerlicht van de olielamp. Mam sliep naast me, het hele gebouw sliep, maar steelse spookachtige geluiden kwamen uit de zwarte tuin die geen tuin was maar het bergland zelf dat zich voortzette tot aan de open galerijen voor de slaapkamers. Er was geen bloe mentuin, het grasveld was ongelijk, hard en prikkerig alsof 't met moeite gehandhaafd werd en de struiken waren niet gecultiveerd maar waren er altijd geweest en zo gelaten. Een kant van het terrein werd overheest door een paar reusachtige waringins. Het was er vies, donker en triest en er was iets onrustbarends in de atmosfeer dat ik als echt Indisch kind zonder bevreemding aan voelde maar dat mij toch de plek deed vermijden. Ook 't Javaanse personeel bleef uit de buurt van de waringins, alleen de Hollandse gasten liepen er onbezorgd langs maar Hollanders dat had ik als jong kind al met verbazing bij Pap ontdekt Hollandres voelden dat soort dingen nooit aan. Juist in Pasanggrahan Senang dacht ik vaak aan die andere bergplaats die wij nu hadden verloren. Ik kon de onvergetelijke boslucht ruiken, ik zag, ik zie nu nog, de grijze mistwolken bij het naderen van de avond langzaam vanuit het meer opkruipen naar de hoger gelegen huizen en pensions, wit en welvarend genesteld in sappig groen van grasvelden en verzorgde bloementui nen. Een rijtje Irissen marcheerde langs het tuinpad van Pension Martie recht op het open terras aan waar de gasten koffie dronken In de koele lucht. Even naar be- De wijde, wijde vlakte. Aan het eind, die zon-overgoten berg, te gen de zacht-getinte hemel. Het is of we er zó tegen aan zullen rijden. "I'll stop here!" De motor zwijgt. De stilte is haast voelbaar. Het is of de berg mij naar zich toetrekt. Ik kan er mijn ogen niet van losmaken. "Zie je", zegt iemand naast mij, "je hebt nog altijd heimwee. Ik dacht zo, dit lijkt misschien een beetje op vroeger!" Frits mag m'n tranen niet zien. Wat ben je mij dierbaar, mijn iieve krulle- bol. Je houdt zo van Australia, want je kwam hier als vierjarige kleuter. Maar wat peilen je lieve, grijze ogen diep in mijn moederhart. In Australia geef je me zomaar een stukje Indië cadeau. TILLY BREEMAN-OBDEYN neden op de sterk hellende hoofdweg kon men aardbeien met slagroom eten in een Hans en Griejes huisje overgroeid met Oost-Indische kers. Achter een afgelegen pension waar Mam nooit wou logeren, groei den abrikozen en rijpten dik en warm in de zon. Het was vakantie; de eetzalen, salons en terrassen van de pensions en het hotel waren vol gasten, groepjes picnicten op het wijde strand aan het meer, roeiboten dob berden wijd en zijd op het water. Langs de hellende paden omzoomd door wilde rozenheggen en Oostindische kers en over schaduwd door tjemara's, liepen jongelui met tennisrackets in de hand en later op de dag, als het warmer was, met opgerolde handdoeken onder de arm, op weg naar het meer. In Huize Boszicht hoorde ik ze lachen en stoeien op de weg achter de haag maar in een van de hoger gelegen paviljoens van Pension Martie kon ik ze zien. Ik verlangde echt naar de tijd dat ik ook maar de Middelbare School zou gaan dan kon ik me ook lang laten omhelzen naast een bloeiende forsythia en dan adem loos uitroepen: "Mag niet, Henk, brutale vent!" 's Avonds danste men in het hotel, dat mocht ik natuurlijk niet bijwonen maar dat verwachtte ik niet eens; ik nam al deel door naar de muziek te luisteren als ik met baboe Natih van de eetzaal van het pension naar Huize Boszicht liep en voor het naar bed gaan even de glazen deur opende. "I'll be loving you, always," zong het or kest over het zware ruisen van het nach telijk oerwoud vlak achter het huis... Ik bleef dralen op de drempel hopend dat ze "Tea for Two" zouden spelen maar na een tussenpauze waarin het geluid van stemmen en lachen in vlagen van het hotel naar boven kwam drijven, begon het orkest met "Singing in the Rain". Dat was net zo goed en ik bleef verrukt staan luisteren in de koele nachtwind die geuren van vochtige bossen en gekneusde wilde rozen in alle kamers van het huis verspreidde. Maar 't was Natih al gauw te kil en ze trok me naar binnen en sloot huiverend de deur. (wordt vervolgd) 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1967 | | pagina 14