Voor ons uit werkten andere ploegen
die bezig waren met een ruw tracéé door
de bossen te kappen en noodbruggen aan
te leggen. Het duurde niet lang of wij
hoorden van de verschrikkingen die ons
daar te wachten stonden. Wij hoorden na
men die toen al berucht waren zoals Koeii,
Koetji, Rintin en Niki-Niki en bezorgd ke
ken wij naar de bergen in de verte waar
onze weg onherroepelijk naartoe zou voe
ren en waarvan velen van ons nimmer meer
zouden terugkeren.
Maar ondanks de zorgelijke tijden, zag
ik hier toch mijn kans om te gaan zoeken
naar prehistorica in een landstreek die nog
nooit was onderzocht. Onze werkzaamhe
den brachten ook met zich mee dat er veel
grond moest worden verzet en de uitge
graven grond onderzocht ik zo goed en
kwaad als het onder de gegeven omstan
digheden mogelijk was. In het begin had
ik niet veel succes, maar op een dag vond
ik wat potscherven die versierd waren met
koordimpressies en die stamden uit de
nieuwe steentijd.
Wij waren intussen al aan het werk op de
eerste berghellingen en wel bij Ban Kao.
Daar zag ik dat de terreingesteldheid plot
seling veranderde. Er lag een uitgestrekte,
wel vijf meter dikke kiezelbank, tien meter
boven de tegenwoordige rivier.
EERSTE VONDSTEN
De bank was kennelijk afgezet tijdens
een periode van verhoogde regenval in de
pleistocene periode. Het was een rivier
terras en wel het hoogste en daarom oud
ste in de volgorde. Bij het egaliseren van
het terrein moesten wij deze bank ingra
ven en nu verdubbelde ik mijn aandacht.
Er zat iets in de lucht. En ja, daar kwam
plotseling een ruw bekapt stenen werktuig
te voorschijn. Ik nam het in mijn handen
en bekeek het van alle kanten en was
alle Japanners vergeten. Het was een rol
steen van kwartziet die aan één kant langs
de randen was toegeslagen. In een straal
van vijf meter en op dezelfde diepte vond
ik nog een drietal van dergelijke werktui
gen.
Nu waren mij zulke artefacten wel be
kend uit de literatuur. Ze waren gevonden
in Punjab, in Burma op terrassen van de
Irrawaddyrivier, op Java in Duizendgeberg
te, in Malakka en in Noord China en in al
die landen waren ze tesamen gevonden met
de versteende resten van een uitgestorven
dierenwereld.
Door palaeontologen kon de ouderdom
als midden-pleistoceen worden vastgesteld
of in jaren uitgedrukt ongeveer driehonderd
duizend. In een grot te Choukoutien in de
buurt van Peking waren de stenen werktui
gen niet alleen gevonden met een fossiele
fauna maar nu ook met de versteende bot
ten van de maker zelf: de Pithecanthropus
pekinensis of de rechtopgaande aapmens
van China, een iets hoger ontwikkelde
vorm dan de aapmens van Java. Behalve
werktuigen kon hij ook al vuur maken zo
als tijdens de opgravingen duidelijk is ge
worden.
EEN HIAAT AANGEVULD
Ik voelde meteen dat ik in Siam een
belangrijk hiaat had opgevuld van een cul
tuurcomplex dat zich over een groot deel
van Zuid Oost Azië had uitgestrekt gedu
rende een der oudste fasen van de mens
heid. Ik moest nu trachten deze belang
rijke documenten te behouden tot de vrede
kwam en dat zou nog wel jaren kunnen
duren. Aangemoedigd door dit succes zette
ik mijn onderzoekingen voort waar en wan
neer het maar mogelijk was. Nu concen
treerde ik mijn aandacht vooral op grotten
die wij tijdens het werk wel eens passeer
den. Het waren maar korte en oppervlak
kige bezoeken als ik even aan de aan
dacht van de Japanse bewakers kon ont
snappen. Soms stak ik zwemmend de rivier
over en in één der grotten voorbij het ge
hucht Wang Pho vond ik op een dag een
aantal stenen werktuigen, ditmaal stam
mend uit de Middelste Steentijd en waar
van bekend was, dat Oceanische negroiden
de dragers zijn geweest.
Weer verstreken er enige weken tot ik
in de uitgegraven grond langs de spoor
baan verschillende fraai gepolijste stenen
bijlen vond uit de jongste steentijd.
Ik had dus enkele gegevens kunnen
verzamelen uit een drietal fasen van de
steentijd en ik borg ze zo goed mogelijk
op of droeg ze ook wel met me mee op
het werk.
NAAR HET MIDDELPUNT DER HEL
Precies op 1 april zette plotseling de
regentijd in en wij zaten al diep in de
jungle. Het regende dag en nacht, zonder
ophouden, maanden aan één stuk. Alles
werd in een modderpoel herschapen, waar
in wij tot de knieën wegzakten. Er braken
epidemieën uit: dysenthrie, malaria, cho
lera en de meest afgrijselijke ziekten waar
van wij zelfs het bestaan nooit hadden ge
weten: tropenzweren waarbij het vlees tot
op het bot wegrotte. Het werd met een
aangeslepen lepel verwijderd, maar soms
was amputatie de enige remedie. Of „Chan-
gi balls", waarbij het scrotum opzwol tot
het formaat van een voetbal. De slacht
offers lagen geheel naakt met de benen
wijd uit elkaar; bij de geringste aanraking
schreeuwden zij het uit. Het was monster
lijk, ontstellend.
Tot overmaat van ramp werd het werk
weer verzwaard, de werktijden verlengd en
lijfstraffen waren aan de orde van de dag.
Een van de straffen was, dat je een rots
blok boven je hoofd moest houden en als
je na een tijdje de steen wat liet zakken
stond er een Koreaan achter je die met
een stok over je nieren sloeg. Het einde
van de straf was meestal als het slacht
offer bewusteloos in eikaar zakte, en simu
lanten wisten zij er altijd uit te pikken en
die kregen nog een aparte behandeling.
Collectieve straffen, en meestal wist nie
mand waarom, bestonden bijvoorbeeld
hieruit, dat men zich in twee rijen tegen
over elkaar moest opstellen. Men moest
dan zijn overbuur een kaakslag toedienen
en dan was het zijn beurt en was je de
ontvangende partij. Als er niet hard genoeg
geslagen werd nam de bewaker het met
een stok over en eenmaal heb ik gezien
dat hij met één slag een hele rij voortan
den uitsloeg. Als het niet zo triest was ge
weest zou het lachwekkend zijn geweest
om te zien hoe goede vrienden gedwongen
werden om elkaar op deze manier af te
tuigen.
Het moet gezegd worden dat de Japan
ners met hun eigen mensen ook niet zacht
zinnig omsprongen. Bij het minste vergrijp
werden ze in ons bijzijn geslagen, gestompt
en geschopt.
i
Was het varen met een transportschip al een onoverzienbare ellende, wie drij
vend als ivier in de oceaan dit schip voor zijn ogen zag onder gaan, wist hoe mooi
en rijk en genadig zelfs zó'n schip nog was.' Zo is het met alle dingen in het
leven: hoe men er ook op moppert, de waarde beseffen we pas als we het voor
goed kwijt zijn. Is het dan een wonder dat over het algemeen de ex-krijgsge-
vangene weinig klaagt in dit leven?
Deze tekening komt uit het album van krijgsgevangenschap van L. D. de Kroon,
die als Lt. ter Zee de oorlog en gevangenschap in ging en al zijn belevenissen in
tekeningen vereeuwigde. Een zeldzaam mooi album. Helaas maken gebrek aan
plaatsruimte (en aan geldmiddelen!) het niet mogelijk om veel meer tekeningen
uit zijn album in dit nummer over te nemen. Het is (met uw aller medewerking)
echter toch wel mogelijk ze eens op te nemen in een groot Gedenkboek van de
Birma Road.als u allen schrijft!
18