werken, gingen over zee naar Moulmein en
zij die naar Siam moesten, reisden per
trein naar Bampong. Kleine groepen namen
weer andere routes.
Het is nog steeds niet nauwkeurig be
kend hoeveel krijgsgevangenen aan de
spoorweg hebben gewerkt en hoeveel er
hun leven lieten. Volgens schatting dadelijk
na de Japanse capitulatie zouden 60.000
krijgsgevangenen (Britten en Australiërs
48.000, Nederlanders 12.000 en Ame
rikanen 80) en 100.000 daartoe gedwon
gen koelies (Indiase, Chinese, Burmese en
Javaanse Romusha's) aan de spoorweg heb
ben gewerkt. 15.000 van de eerstgenoem
de groep, waaronder 3.000 Nederlan
ders en 60.000 van de tweede, verloren er
hun leven.
HET FATALE BEVEL.
In begin 1943 kregen de hogere officie
ren in Changi bevel, 7.000 man te leveren
om noordwaarts naar Siam te worden over
gebracht. De Japanners kregen ten ant
woord dat er zoveel zieken onder de ge
vangenen waren, dat het niet mogelijk zou
zijn meer dan 5.000 geschikte mannen te
vinden. De Jappen zeiden weer dat het
niet ging om een werkgroep; dat de ge
vangenen zouden worden overgebracht om
dat het in Thailand gemakkelijker zou zijn
hen te voeden; dat ze al hun bezittingen
in het belang van de recreatie zouden mee
nemen, zoals piano's, „bands" en derge
lijke; en dat onder het getal 7.000 ook zie
ken en herstellenden zouden worden ge
rekend die - en daar werd de nadruk op
gelegd - in Thailand een veel betere kans
op herstel zouden hebben. Tenslotte werd
de ,,F Force" zoals die genoemd werd,
samengesteld uit 3.600 Australiërs en 3.400
Britten (waaronder veel van de 18e Divi
sie); 30 van hen werd door de eigen
officieren van gezondheid beschouwd als
ongeschikt om te marcheren of te werken.
Ze verlieten Singapore in april, en in 13
vrachttreinen waarvan er elke nacht één
vertrok; 27 man met uitrusting en bagage
per vrachtwagon die van ijzeren wanden
was voorzien. Overdag heerste er een
grote hitte. Er werd rijst en uienwater in
kleine hoeveelheden uitgedeeld, maar de
laatste 24 uur van de 5 dagen durende reis
kregen de mannen niets te eten of te
drinken.
MARS VAN 300 KILOMETER.
Bij aankomst in Bampong vernamen de
Britse officieren dat de mannen naar hun
plaats van bestemming moesten marche
ren. Ze verwachtten een mars van 45 60
mijl. Het bleek een afstand van ruim 300
km te zijn. Pogingen om trucks te krijgen
voor de zieken hadden geen resultaat, maar
bij wijze van concessie mochten zes dy-
senteriepatiënten in het Japanse hospitaal
in Bampong blijven.
Alles wat de mannen mochten meebren
gen was hun eigen uitrusting en een paar
korven met medicijnen. De zware uitrus
tingsstukken en het gros van de medische
artikelen moesten in opslagplaatsen in Bam
pong worden achtergelaten waar ze syste
matisch werden geplunderd totdat de over
levenden acht maanden later terugkeerden.
Men maakte de reis in 15 etappes, des
nachts, en langs een ruw pad. De moes
sonregens barstten los tijdens de mars en
herschiepen het pad hier en daar in een
modderzee. De sterken hielpen de zieken
en zwakken om voort te ploeteren en ver
zwakten daardoor zelf. Thaise „dacoits"
(rampokkers) hielden zich op in de omge
ving van de colonnes, klaar om aan te
vallen en de achterblijvers te beroven. Na
de mars werden 20 mannen vermist.
De kampen waar gerust werd waren
plekken die in de wildernis waren uitge
hakt en waar het wemelde van vliegen en
uitwerpselen van koelies die op die gron
den vroeger hadden gekampeerd. Er was
geen dakbedekking, alleen hadden twee of
drie kampen wat oud canvas, net voldoen
de voor de zieken. In één kamp moest het
water door de Thailanders worden aange
voerd. In een ander kamp bevonden zich
enige Thaise koelies die leden aan chole
ra, maar de Jappen deden niets om hen
af te zonderen, onder voorwedsel dat ze
alleen maar diarrhee hadden.
Aan de groep was een traject van 50
mijl ten Zuidoosten van de Drie Pagoden
Pas, aan het front van Burma-Thailand toe
gewezen. Het pad erheen werd onberijdbaar
voor trucks toen de regens inzetten en bijna
onberijdbaar voor ossewagens. Materialen
voor de spoorweg en vooorraden werden
langs de rivier aangevoerd. Vijf kampen
werden langs deze route op bepaalde af
standen van elkaar aangelegd. De Japan
ners hadden geen voorbereidingen getrof
fen om de mannen te ontvangen behalve
dat met plaatselijke arbeiders wat spant-
werk voor hutten was opgericht. Toen de
mannen in de volgende weken aankwamen
werden de hutten voorzien van atap (ge
plette pandanbladeren), maar waterdicht
werden ze nooit. De mannen kregen 24 uur
gelegenheid om de kampen op orde te
brengen. De dag daarop begon het werk.
De Japanse en Koreaanse militaire bewa
kers leverden de mannen uit aan de Ja
panse technici die de spoorweg aanlegden.
EEN WERKDAG.
Een typische werkdag zag er aldus uit:
De reveille klonk om 5 uur 's morgens. Het
ontbijt, bestaande uit „pint" rijstepap en
wat thee, werd in het duister gegeten. Het
enige licht dat in de kampen werd be
schikbaar gesteld, kwam van houtvuren op
de grond. Bij het eerste licht stelden de
mannen zich op voor inspectie door een
Japanse officier of soldaat. Nooit waren er
voldoende lichamelijk geschikte mannen,
maar de Jappen stonden er op dat de ge-
eiste quota altijd werden geleverd.
De artsen hadden de hartbrekende taak,
te beslissen welke zieken moesten gaan
werken. Mannen met zulke kwaadaardige
zweren dat ze niet zonder stok konden lo
pen en die zich door de modder voortpa-
gaaiden om zich bij de werkgroepen te
voegen, werden „gondeliers" genoemd. De
Japanse officier besliste vaak zelf wie ge
schikt was voor het werk en wie niet. Zicht
bare lichamelijke ongeschiktheid achtte hij
meestal nog wel een reden om iemand af
te keuren voor dienst; maar niet malaria
of andere ziekten of iets inwendings.
De kamptaken, waaronder vele inspannen
de zoals het dragen van de rantsoenen of
het graven van latrines, werden uitgevoerd
door de herstellenden en de zieken.
Dan volgde er voor de werkgroepen een
mars van soms wel 8 mijl door diepe
modder. De mannen werden aan het werk
gezet om de rimboe schoon te maken, bo
men te kappen, hout te verzamelen, olifan
ten van vrachten te voorzien, aarde te
sjouwen, rotsen te verwijderen, enz. Het
werk was ongewoon zwaar, zelfs voor ge-
Uit de collectie van Dr. van Heekeren is ook deze foto van Tamils aan het werk. De
ongelukkigen waren van Europese krijgsgevangenen eigenlijk alleen te onderscheiden door het
dragen van de hoofddoek, maar alle werkers aan de Birma road waren even zwart, even mager
en even overdekt met wonden en zweren.
Geen andere organisatie of ander blad ter wereld gedenkt deze ongelukkigen, die in nóg
groter getale om het leven kwamen dan de Europese krijgsgevangenen. Daarom ruimen wij
voor onze lotgenoten in sobere herinnering deze foto in ons blad in en brengen ze vanuit de
verte een warme groet.
5