Het leven op een suikerfabriek VOOR DE VROUW Mevr. H. M. v. d. MADE-KLEIN wat betreft natuurplanten en bloemen. Zo maakten wij ook eens een tocht naar de Ardjoeno, maar de vrije dagen waren zeer schaars, aangezien na de campagne altijd alle machinerieën uitgehaald en nagekeken en schoongemaakt moesten worden en er dan nauwelijks een 14 dagen overbleven om als 1e machinist met vakantie te gaan en voor de campagne begon meteen naar Mid den Java/Semarang waar mijn ouders woon den, reden en later over Bandoeng naar Batavia. Later na de machinisten periode kwam mijn man na onze 6 maanden Europees verlof als proeftuiner in 't Djokjase, waar we op de buitenafdeling geplaatst werden in een oude indigo besaran, waarvan de helft bestemd was voor woonhuis en de andere helft berg plaats voor onze kisten. We hadden een reuzen tuin met allerlei heerlijke vruchtbo men, maar met een put, waar alleen 't sa- wahwater als bezinkwater te gebruiken was en dus veel te weinig bleek te zijn, zodat de enige koelie die er in de kampong te vinden was, een oude vent, de rest was in de omringende tuinen bezig, het water had te halen uit het ravijn, dat achter 't erf lag. En zo twee of driemaal half gevul de petroleumblikken naar boven kon bren gen, waarvan 1 stel blikken bestemd was voor 't baden, de was en het koken en de rest voor de vijf paarden, die we op stal hadden, waaronder één oudegediende, (san- dlewood) nog van mijn ouders, één van een mede-geëmployeerde, die met verlof was en drie eigen. Ik had één huisjongen, ook al oud, Madoe- rees, voor wie ik ook te koken had en mijn man een koelie uit een andere kampong als paardejongen; geen baboe, want die buiten afdeling lag te ver weg van de fabrieks- kompong en de kampong, die er bij lag, daar werkte iedereen op de sawah en in de riettuinen. Ik zat er dus moederziel al leen; had één kleine terriër en 's avonds zei ik; "zoeken, zoeken," stond dan zelf midden in de slaapkamer en dan ging het dier overal onder door, achter langs en dan wist ik, dat er niets was. En als de oude jongen onraad hoorde, ging hij met z'n piso blati de grote tuin doorzoeken. Mijn man kwam gewoonlijk tegen 11 uur 's avonds thuis van rapport van de fabriek en ging 's morgens 7 uur de deur uit. Het gras voor de paarden werd ons van de fabriek door langganans van een der tuin- opzieners die op de fabriek woonden ge bracht en meteen fijngehakt. Ik had zelf een aanplant van bijzonder mooi, z.g. Bengaals gras, waar de dieren gek op waren, maar niet hun hele maaltijd van konden krijgen (werkte laxerend). Mijn oude huisjongen en ik zorgden voor het malen van de djagoeng en het klaarmaken van de houten tonnen, die we in iedere stal schoven. Mijn man had 's morgens dan eerst alle paarden geroskamd en met de enige koelie, die we hadden, al het vuil opgeruimd, waar na om 7 uur hij in de bendy met de paar dejongen de tuinen inging. Ik bleef de hele dag alleen thuis; geen telefoon (was niet nodig vond de baas voor een proeftuiner) en wassen, koken en tuin, hield me bezig en als mijn man dan thuiskwam, was alles klaar. Het baden was ook een probleem, omdat er zeer zuinig met water omgespron gen moest worden. Zo gebeurde het op een dag, mijn man was van zijn middagtuinwerk nog niet thuis, dat één van onze paarden koliek kreeg. Mijn man had mij op zulke mogelijkheden voor bereid en wat ik dan had te doen en dus nam ik onze Piet uit de stal aan z'n halster en liep met hem steeds heen en weer door de tuin ten einde raad en wanhopig wach tend op mijn man. Eindelijk kwam hij thuis met de bendy, voor zijn doen erg vroeg om 7 uur. Zag natuurlijk onmiddellijk wat er aan de hand was en nam het rondlopen van mij over en gelukkig kwam zeer onver wachts en voor 't paard 't wonder, plotse ling de administrateur en zijn vrouw in hun rijtuig het grote erf op draven. Mijn man en ik beiden respectievelijk in pyama en kimono in de grootste verlegenheid, omdat het onaangekondigd was. De koetsier sprong direkt van de bok, klom in de boom, waar wij het paard onder lie ten staan en zich aan een tak vasthoudend, begon hij de ruggestreng van het paard met z'n voeten te masseren, waardoor het dier kon urineren en 't wonder van herstel intrad. Tot nu toe, las ik In geen der bladen van onze Tong Tong enig relaas over 't lever op een suikerfabriek vóór en na de 1e wereldoorlog en aangezien ik er zelf eerst vanaf 1904 de maalfeesten van meemaakte in 't Pekalonganse, tot ik in 1909 trouwde en zelf er 25 jaar 't leven op een suikerfabriek meemaakte, leek het mij aardig om ook die tijd op te halen en aan de vergetelheid te ontrukken, omdat het voor ons en velen vooral met al z'n ups and downs toch ook zoveel saamhorigheid inhield, waarover ik graag een en ander zou willen vertellen. jaar, met mijn man, meeste gaan en vanaf slapen en weer 8 uur later op te komen voor de volgende wacht. De volgende cam pagne was hij 1e machinist en toen werd 't leven wat ruimer en konden wij er meer op uit, zo ook naar het Suikercongres in Soerabaia, waar vele suikermensen van heinde en ver elkaar onder de meest pret tige en gezellige uurtjes konden ontmoeten en er gezamenlijk aan lange tafels werd ge dineerd bij Grimm op Toendjoengan. Verder namen wij meermalen in onze kleine F.L. (fabriek Liautard al lang opgeheven) na de campagne de loslopende geëmployeerden mee, zoals chemiker en fabricage chef, 't zij voor boodschappen in Modjokerto 't zij naar Soerabaia en op vrije dagen wij samen naar Prigèn op Tretes of Poedjon. Ik her inner mij nog een tocht naar Poedjon, dat onze carbidlantaarns zich begaven net op de kronkelende bergweg, links bergwand, rechts ravijn, en het er zo donker was, dat ik vooruit moest lopen in m'n lichte japon. Gelukkig konden wij onderweg in een pas- sangrahan overnachten, waar het krioelde van de kleine groene schuinsmarcheerders, die op het lamplicht afkwamen, zodat er eenvoudig niet langer bij te zitten was en we maar gauw onder de klamboe kropen. De volgende dag reden we verder naar Poedjon en kochten carbid voor de lan taarns. 't Was in Poedjon altijd heerlijk in de berglucht uitblazen, een mooi uitzicht een goed hotel en een lust voor het oog voor 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1967 | | pagina 12