RIJK DOEN Gisteren kwam een oude goede sobat van Tong-Tong, S„ hier weer eens binnen vallen. Hij is altijd kandjeng besar geweest, zowel in Indië als hier, en dus is hij een enorm actief mens, vaak op dienstreis en zo en naast zijn werk „verstrikt" in aller- lei conferenties. We horen maar heel zei- den van hem, maar dan blijkt dat hij Tong- Tong van A. tot Z. leest en b.v. van al onze zorgen goed op de hoogte is. En dan dóet hij altijd wat. Gisteren gaf hij 250,niet voor de Bruine Bus, maar voor Tong-Tong. „Jullie zitten altijd kedje- pit", zei hij, „af en toe adem halen is wél zo prettig." Zulke kleine bewijzen van genegenheid ontvangen wij zó regelmatig dat we er niet eens meer een dankbetuiging-rubriek van maken in Tong-Tong. Maar we verge ten de kleine en grote weldoeners niet. En al komen ze in de boeken natuurlijk keurig in de kolom „donaties", we vóelen ze niet eens als donaties, maar als de ech te oud-Indische oleh-olehs die goede vrienden altijd plachten mee te brengen op bezoek, van een boengkoes ondé-ondé af tot een knaap van een kakap toe. Op een vergadering van commissarissen van onze N.V. hadden we het er eens over: zo'n gekke post in de boeken van onze N.V.I Verbeeld je: C A en Philips en de Bijenkorf hebben 'm toch ook niet? Soms is deze post zó dankbaar groot dat hij een gapend gat in de begroting liefde rijk kleiner maakt en daarom is hij dus ook onmisbaar. Maar het blijft dus „gek om er in je verlies- en winstrekening een vaste plaats voor in te ruimen. En tóch is het voor óns ook weer niet gek. Zó normaal zelfs dat als deze post ontbrak, we ons opeens verlatener en kouder zouden voelen. Ook al zouden we winst hebben. In feite is deze post onze „rijkdomspost", en als U dit niet duidelijk is, laat me dan vertellen van een kleine Njo achter Gresik, die in een kampong huisje leefde met zijn pensioentje en een lieve oude Madoerese vrouw, en bij wie alleen jagers kwamen, verder nooit iemand. Toen ik hem eens vroeg hoe of hij toch eigenlijk rondkwam, zei hij: „Als je het zo natelt, mijnheer, ben ik arm, maar ik ben rijk omdat ik veel vrienden heb." Dat waren die jagers, die nooit met lege han den kwamen. In ruil voor wat schuilen voor regen of zon en voor een eindeloze slok koel water uit de gentong. Ze brach ten van alles mee: kornèt en kiprèt (cor ned beef en kippered herring), rijst, sui ker, koffie, verbandmiddelen, kininepillen, tabak, enz. enz. Er werd nooit gevraagd wat en hoeveel Arme Njo nodig had. Want wat hij teveel kreeg, dat vond zijn weg naar andere arme mensen in de buurt. Ik geloof dat alleen jagers deze vreugde van het geven het best kennen (en omdat wij als Indischgasten de jager in ons bloed hebben, kunnen wij erin delen ook al ja gen wij niet!). Het is geen kwestie van een mooier karakter hebben of zo. Het is doodgewoon het resultaat van geconfron teerd worden met gebrek als jezelf in de stad zo'n herenleven hebt. „Mosoh, je hep Q Q fun uk tui "U Ki an xijim kïj v Q Q (UYl TO oon HTjKYl (tl «|KY1 3 ®J 10 3 (Uil Kltj i,r, i.ïi C~. O- ,KT Jfl OJXj ivm O «1 (Ij XII ,j O IKÏ1 TO.1 K] 1 ,1 _J! ui (E.1 IJ (113 ïttlj Vele „aanvechtbare" artikelen en beschouwingen in Tong Tong zouden in oude Javaanse geschriften verge zeld geweest zijn van bovenstaande waarschuwing. Er staat letterlijk: "Kalamoen dhoeroeng loegoe hodjo pisan wani ngakoe-akoe hantoek sikoe kang mangkono ikoe kaki, keno oego wenang moeloek kalamoen woes podo melok." Even letterlijk in het Nederlands: "Als je je (dit) nog niet genoeg ge realiseerd hebt, waag het dan in geen geval dat te bekennen. Want iemand die dat doet, krijgt een be risping, mijn vriend. Je krijgt pas het recht om je te verheffen wanneer het werkelijk duidelijk is geworden" (Vertaling Drs. R. L. Mellema). Of, schoner gezegd: "Wanneer dit (al deze leringen) U nog niet volkomen helder is, vermeet U dan niet, U op het bezit ervan te beroemen. Want wie zó deen, be lopen de toorn, mijn beste. Dan pas heeft men het recht, ze tot de zijne te maken, wanneer ze geheel duide lijk zijn." (Vertaling Dr. P. Zoetmulder). (Uil: "Serat Wedatamd' Oordeel niet te gauw over de In dischman of over Tong Tong. Be roem U er niet op dat U de "heim- wee-lijders" in Uw zak hebt! "Hantoek sikoe, mijn waarden! Han toek sikoell!" geen koffie!" „Lo, isterniet aspirien!" „Lo- hilloh, rijst-nja wèar!" Als je dan weer thuis bent en met plezier aan de jacht terug denkt, denk je ook aan zo'n Njo en je neemt je stellig voor altijd wat mee te brengen. En dat doe je ook. En daarin vind je een soort geluk als je in alle rijk dommen in de stad niet vinden kan. Raar, ja? En daarom, mijn vrienden, beschouwen we de post „donaties" als een familiepost. Niet als een koude boekhoudpost. En vaak denken we: laat ons maar arm blijven bij Tong-Tong, want dan zijn we juist rijk T.R. Brahma O, dienaar, waar zoekt gij Mij? Zie, Ik ben naast u. Ik ben niet in tempel of moskee, Ik ben niet in Kaaba (Mek ka) of Kailasj (Himalaya met Ciwa's paradijs). Kabir 1460 A D.) Krisjna, de goddelijke fluitspeler. De fluit van de Onnoembare wordt zonder ophouden bespeeld, haar klank is Liefde. Kabir 1460 A.D.) Vorig jaar begon ik als onderwijzeres te werken bij kinderen, die net uit Indonesië waren gekomen, kinderen van z.g. „spijt optanten." Ze waren op een Maleise school ge weest en hadden dus in die taal leren le zen en spreken. De meeste kinderen spra ken óf een heel klein beetje óf helemaal geen Nederlands. En omdat er zoveel Indische kinderen bij elkaar op één school zaten, mocht de school een extra leerkracht aannemen. Ik heb me gemeld en omdat ik de enige was, hebben ze me aangenomen. 't Hoofd was aardig en liet me volko men vrij... Dat was echt plezierig. Natuur lijk was het heel anders dan in ons oude Indië. Daar begonnen de kinderen op een H.I.S. of H.C.S. al meteen in de eerste klas (soms de voorklas) met Nederlands. Nu hadden deze kinderen andere klanken geleerd en geschreven en dat moest ver anderd worden. Dat was in het begin een opgave. Eerst was het zoeken en tasten, wat of ze wis ten. Daarna het indelen in groepjes, dat lag aan hun kennis van het Nederlands. Met het groepje, dat zo goed als niets wist, begon ik bij het begin. Eerst de woordjes in de omgeving en later de be kendste werkwoorden. En om ze alles zo snel mogelijk te leren, moesten ze er ge baren bij maken. Dus bijv. ik eet, 't gebaar van eten, bij „ik bijt" beet ik in mijn hand, omdat ik niets anders had, enz. Eerst deed ik het voor. Dan moesten ze het nadoen. In het begin hebben we dus gegeten en gesprongen, gehold en geslopen enz. in de klas. Het gaf veel kabaal, maar dat was niet erg. Bovendien wou ik ze een beetje losser maken, minder verlegen. Op een dag werd het tijd om die woor den te lezen. Coba kreeg een beurt. Zij las: „ik huil". „Doe 't maar zei ik. Toen: „ik bijt". Maar dat wist ze niet. Hulpzoekend keek ze naar haar buurvrouw. „Denk er om, niet in het Maleis voor zeggen", zei ik. En toen ze het nog niet wist, was het natuurlijk: „Wie weet het?" „Ik" zei Nettie. „Nu, doe het maar", zei ik. Nettie had het verkeerd of te goed be grepen. In elk geval, ze stapte uit de bank en liep naar Coba toe. Die keek nog altijd naar haar buurvrouw. En voor Coba er erg in had, beet Nettie in haar hand. „Adoe! I" klonk het. Ja, dat was natuur lijk niet de bedoeling, maar we moesten vreselijk lachen. „Sekarang tida lupa lagi," zei ik. Masf. De wegen op Java. Alom, in 't Javaanse land, gaan de wegen, gaan de wegen donkerte in en zonnebrand, En tot de verheven rust der geweldige vulkanen gaan zij op vanaf de kust. Jan Prins C. L. Schepp) 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1967 | | pagina 10