KEDOEK-KE-DJE-GLEK Pas als je bij het rijden in de voor treffelijke Nederlandse treinen denkt aan onze rubriek ,,Kedoek-ke-dje-glèk" wordt je het grote verschil duidelijk in levensfilosofie tussen het treinreizen in Holland en het boemelen in Indonesië. Want bij al zijn comfort en snelheid (dedak! - dedak! - dedak!) blijft zo'n treinreis hier op een merkwaardige manier leeg. Alle passagiers zitten ver diept in kruiswoordpuzzles, romanne tjes of orderboeken. Men kijkt niet naar buiten (is het Hollandse landschap mis schien lelijk en saai?), men kijkt regel matig op zijn horloge, men vermijdt el kander aan te kijken (of neemt elkan der stiekum op!). In die Indische boemeltreintjes vloog je niet, maar je rolde tevreden. Nie mand las. Men keek elkander onbevan gen aan en knoopte vaak gesprekken aan. Het landschap was afwisselend en boeiend met veel mensen en allerlei soorten dieren. Al ging zo'n Indisch boemeltreintje zo langzaam als een schildpad, de tijd vlóóg om en je hield er een aantal herinneringen aan over, die je je leven niet meer vergat. Bovendien was zo'n boemeltrein- reisje zo leerrijk. Je leerde b.v. kennis maken met allerlei vruchten en spijzen. Niet alleen van wat er aan de raampjes werd aangeboden, maar ook wat rei zigers zelf bij zich hadden. Er beston den geen standsverschillen: je kon door elke ,,Nèng" vriendelijk worden aangesproken. Nu eens raakte je in een gesprek gewikkeld met een Arabier, dan weer met een Chinese Njonja met haar lange kebaja en rasechte Indone sische sirihpruim. Je kon kennismaken met „doesoen-lndo's", waar je anders als stedeling nooit mee om ging, of met soldaten en politieagenten. Vaak leerde je op deze manier met steden of stads gedeelten kennismaken, waar je an ders nooit gekomen zou zijn. Vriendschap verplichtte tot niets. Na de reis ging ieder zijns weegs en je zag mekaar nooit meer terug, maar op die korte reis had je leren kennisma ken met een nieuwe mens, een nieuwe wereld en een nieuwe filosofie. Zo'n reis dééd je wat. Je werd er demo cratischer van, menslievender. En je kreeg er elke keer weer een nieuwe „wereldhonger" van, zó veel nieuwe, onbekende en belangwekkende zaken als je leerde kennen! En ondertussen rolde de trein voort als het Leven zelf. Gemoedelijk, zich de tijd gunnend, vriendelijk en gedul dig, als God's molens die wel lang zaam malen, maar verschrikkelijk fijn: het hele leven werd een verzameling van kleine, verteerbare, smakelijke korreltjes Ke-doek-ke-dje-glèkke-doek-ke- dje-glèkI miss you very, very much, old pal! T.R. ONDER VIER OGEN Voor de meesten van ons, Oud- Steurtjes, is Jan Verboom geen onbe kende, lezen wij in het orgaan van de Bond Oud Steurtjes. Hij was een goede jongen, hoewel hij ook zijri kwade kanten had. Zo had hij de qe- woonte om in de waroengs (eetstal letjes) voor het N.I.S.-stationnetje bij de pasar (markt) te Magelang te gaan poffen: dit is snoepen met de belofte om aan het eind van de week te be talen, waarvan bij Jan meestal niets te recht kwam. Het gebeurde nu dat mijn goede vriend Jan Hockenberger, bijgenaamd Jan Blom, bij het zwemmen in de kali Progo verdronk. Wij konden hem niet helpen en ook niet terugvinden. Een Javaanse visser vond zijn lichaam in een spelonk en die heeft hem ook bo ven water gebracht. Alle moeite van de doktoren in het Militair Hospitaal om Jan weer tot leven te brengen was vergeefs. Jan werd met de gebruike lijke eer grafwaarts gebracht. Voor de lijkkoets liep de gestichtskapel, die onderweg treurmuziek speelde, en er achter liepen de kinderen van het ge sticht in het gelid, op de maat van de muziek. Jan Verboom was trommel slager en liep derhalve helemaal voor aan in de stoet. Ik Nep vlak achtet Jan, met het vaandel, waarop de woor den „Hora Ruit" (de tijd snelt heen) geschreven stonden. Ongelukkig voor Jan, voerde de weg van de rouwkamer in het hospitaal naar het kerkhof, langs de stalletjes, waar hij zich vanwege de pof in lange tijd niet had laten zien. Tot voorbij het Chinese kamp (de winkelwijk) ging al les perfect, maar daarna konden wij duidelijk merken dat onze onovertrof fen tamboer herhaaldelijk van slag raakte. Klaarblijkelijk begon zijn kwa de geweten hem parten te spelen. Hij had maar één oog en hiermee gluurde hij naar de stalletjes, waar hij zo dik wijls en zo lekker gegeten had, maar waaruit hij nu niet veel goeds ver wachtte. En jawel hoor, al heel spoe dig hadden de waroenghoudsters zich rond onze trommelslager verzameld en liepen, op nauwelijks een meter af stand, met de lijkstoet mee. Haar voort durend geroep: „Jaan, betaal'n Jaan, ajo betaal'n, Jaaan", was duidelijk door de trommelslagen heen te horen. De jongens konden zich haast niet goed houden. Mijn vaandel begon angstwek kend te zwaaien, elke keer dat ik in de lach schoot. Alleen de aanwezig heid van Pa noodzaakte ons om onze ernst te bewaren. Om niet weer langs de waroengs te moeten, kroop Jan na afloop van de begrafenisplechtigheid, in een van onze bussen, die de meisjes naar het ge sticht moest terugbrengen en ver stopte zich onder de bank. Onderweg werd hij nog door de meisjes geatta queerd, omdat hij naar haar zeggen „loeren onderbroek". Gehavend stapte hij uit de bus, maar hij was tenminste deze keer nog aan de handen van de waroenghoudsters ontsnapt. Jan Verboom hield ook van een grapje. Zoals gezegd, had Jan maar één oog. Er was echter nog een an dere jongen, Johannes Kapok, die ook maar één oog had. Johannes Kapok was niet meer in de inrichting, maar woonde met zijn vrouw in de kampong. Met Nieuwjaar werd in Indië veel vuur werk afgestoken. Op zekere nieuw jaarsmorgen stapte Jan Verboom het huis van Johannes Kapok binnen en zag diens vrouw in de keuken, op haar hurken bezig met het klaarmaken van een of ander gerecht. Jan stak een mertjon kilap (voetzoeker) aan en smeet die onder de vrouw. Zij maakte een sprong in de lucht toen het vuur werk uit elkaar knalde. Jan Verboom ging aan de haal maar Johannes Kapok wist wel wie de dader was. In de avond stapte Johannes op Jan toe en zei: „Jan, ik spreek met jou onder mata em- pat (vier ogen)", waarop Jan nuchter opmerkte: „Nda ken (dat kan niet). Onder mata twee". Ch. H. L.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1967 | | pagina 9