HIJ DEED ZIJN PLICHT (Dit verhaal werd vele jaren geleden geschreven door Opa Samson, één van de eerste mede-opbouwers van Tong Tong. Wij diepten het op uit een oude map en vonden het nog steeds een schoon verhaal. Bovendien plaatsten wij het graag als aparte hormat aan "Hen Die Heengingen" opdat wij nooit vergeten! Het volgende had zich afgespeeld vele jaren terug op het douane-empla cement te Palembang. Bij sommige gedeelten zal ik even moe ten stilstaan ter verklaring van de toen bestaande ambtelijke posities en ver houdingen, teneinde van het geheel een beter beeld te krijgen. Op een goeie zondag was te Palem bang op het douane-kantoor met het toezicht als naar gewoonte belast een opziener. Dit baantje was de eerste schrede op de ambtelijke loopbaan bij de Dienst der In- en Uitvoerrechten en Accijnzen. Dan werd je verificateur V- de klasse, zo vervolgens tot Hoofd verificateur, Controleur en hoger. Het hoofd van een douane-kantoor was een Ontvanger. Op zondagen werd het toezicht op de werkzaamheden op gedragen aan één der jongeren, omdat er geen schepen werden verwacht. En kel prauwen voor een "soerat-djalan". Op die bewuste zondag was voor de leiding aangewezen de opziener Keyner, een jonge man, klein van stuk en met zijn gloednieuwe pet op. Een zilveren koord om de pet; nog geen passement. Laat nu op die zondag wél een boot binnen komen! En nog wel een Singa- pore-boot. Dus de voorgeschreven con trole van de bagage en voor Keyner een drukke dag. Wat alles nog be langrijker maakte was, dat met die boot was meegekomen het Lid van de Raad van Nederlands-lndië Mr. Lief- rinck. Het Lidmaatschap van de Raad van Indië was een positie van een duize lingwekkende hoogte met een maande lijks salaris van f 2.400,Voor menig ambtenaar met gezin in die tijd een jaarlijks inkomen. Titulatuur was "Edeleer". Groot cos- tuum: broek met brede gouden biezen; jas met banjak veel goud, witte hand schoenen, steek met pluim en degen. De Gouverneur-Generaal was Presi dent van de Raad van Indië, daarop volgde de Vice-President en dan de Leden. In de vroegere tijd als een Lid van de Raad naar het "paleis" reed (de rij witte kantoor-gebouwen achter het standbeeld van Jan Pietersz. Coen in de volksmond het "paleis" ge noemd), op bepaalde dagen in de maand om te vergaderen, dan kwam hij aangereden in een landauer getrok ken door 2 paarden met daarvoor, naast de koetsier zijn oppasser, deze een bandelier over de schouder en als de grote toean in aantocht was, klonk het commando van de Militaire schild wacht: "In orde van parade!" en werd één keer op de trompet geblazen. Voor de Gouverneur-Generaal was het voor geschreven eerbewijs twee stoten op de trompet. Op weg naar de lagere school kwam ik op Kramat wel eens een lange mijn heer tegen, jas toetoep, wandelstok in de rechter-, strooien hoed in de linker hand. Ik liep hem rakelings voorbij. Op een keer reed op Kramat de Generaal te paard, stapvoets, bracht correct het militair saluut en op de weg ging een lange arm met strooien hoed in de hand omhoog en klonk een stem; "Mogge!" Ik keek om en ja hoor, dat was dezelfde lange mijnheer met zijn jas toetoep. Ik met mijn stomme jongenskop be greep wel dat die mijnheer hoger moest zijn dan Generaal. Een Generaal was voor mij al zo hoog. Wat daar boven was, daar kon ik eenvoudig niet bij. Als ik daarna die mijnheer tegen kwam, jongen op zij, dacht ik: "Die tjèt boekan main!" Dat was dezelfde Mr. Liefrinck die met de Singapore-boot was meegekomen. Dat wist de douane-opziener Keyner bliksems goed. Hij moest het trouwens begrepen hebben omdat de Resident was komen afhalen. Keyner ging echter rustig door met het onderzoeken van de colli's. Mr. Liefrinck deed of er geen douane bestond, passeerde, gevolgd door de koelie's met de koffers. De koelies keken naar de Opziener, omdat het niet gebruikelijk was, dat de koffers de douane passeerden zonder paraaf met schoolkrijt. Keyner keek de koelies aan, met zijn rechter wijsvinger maakte hij een kiliek-kiliek beweging en zei: "BOEKA!" Mr. Liefrinck en de Resident keken om, liepen terug en vroegen, wat dat be tekende. "Als die koffers van U zijn mijnheer, dan verzoek ik U die open te maken. Ik moet ze onderzoeken," zei Keyner. Je moet je dat even voorstellen die kleine katéh, nog op de eerste sport, tegenover de tjangak van een Edeleer op de hoogste sport van de ambtelijke ladder en daarom heen als een gadjah doengkoel de Resident telkens Hoog- EdelGestrenge's broek optrekkend. "Weet je wel wie ik ben jonge man", vroeg Edeleer, "ik ben Mr. Liefrinck, Lid van de Raad van Nederlands-lndië". "Een mooie betrekking Mr. Lief rinck", antwoordde Keyner, "U moet die zien te houden, ik moet hem zien te krijgen! Maar die koffers moeten open anders gaan ze hier niet door. De wetten en reglementen gelden voor ie dereen. Ik heb mijn plicht te doen zon der aanzien des persoons". De koffers werden tenslotte toch ge opend, nagezien en voorzien van pa raaf mochten die passeren. Keyner ging na dat intermezzo rustig door met zijn werk. Zijn houding was niet provo cerend, of aanmatigend. Hij deed zijn plicht en wist op dat moment het Gezag te vertegenwoordigen, dat hij wenste te zien geëerbiedigd. Dat had Mr. Lief rinck dan ook begrepen. In de middag kort na afloop van de dienst kwam hij even aanlopen, liep naar Keyner toe, gaf hem de hand en zei: "Mijnheer Keyner ik maak U mijn verontschul diging en tevens mijn compliment. U bent een plichtgetrouwe ambtenaar. Wij moeten meer van zulke ambtenaren hebben." Een sigaar werd hem aangeboden, weer handjes schudden en Keyner was weer alleen, ngebal-ngeboel rook si gaar in zijn mond. De volgende och tend schrok de Ontvanger zich een monjet toen hij van het geval hoorde. Keyner moest alles haarfijn aan alle ambtenaren vertellen. En een lol dat zij hadden! Si katéh werd si djagoh! ARM EN TOCH RIJK Hoevelen van ons waren niet arm in dat rijke land, omdat ze niet wilden afdalen tot de oediker, bang als ze waren voor „inlander" uitgemaakt te worden. Maar wat is er prettiger dan met zo'n gezin op 'n krakende baleh te zitten met een bakul dampende rijst. „Beras-toetoe, Gan!" (Beras tumbuk, meneer!) met de tjobek erbij. Ontjom bakar, lalap en wat teri. En als jij je even bewoog; „kreat-kreot", ging de baleh-baleh, en je moest dek sels goed zitten, anders jouw dijen een beetje kedjepit. En i.p.v. lekker, op zo'n moment: „Adoehhh! Ma-nja!" Ik zie mij nog, als jongen van 10 jaar met mijn oma naar haar theetuin gaan; met timbal, peda, rawit en lalap van gestoomde jonge laboeh Siam blaren of wat maar ook. En als je dan die timbal open maakte, „hmmm" wat een apart aroma dat pisangblad aan de rijst heeft gegeven! Bukan main. En als er dan in de tuin nog een djam- boe bol-boom staat, is de lalap com pleet. Jonge blaren daarvan, lekker asem2! Tobat! Zijn wij nu niet rijker geweest rnet dit alles, dan menige stedeling! Wees blij, Oom Tjalie om het feit alleen dat wij dit hebben mogen meemaken. Dat wij open stonden ervoor! Dat je hebt kunnen genieten van het neerdwarrelen van een bambublad met soms, als die goed in de lucht hing, even een sier lijk zweven en glijden. Te beseffen, dat ook dat blad niet verloren is ge gaan. Dat dat weer mest wordt voor de bamboestoel waarvan hij afviel. Wees blij, Oom Tjalie, en zelfs geen Holland kan je sjagrijn maken, juist omdat je dit hebt gehad. Chris. 5

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1968 | | pagina 5