Op patrouille (slot) Mei de Ceram-killers in de rimba door Jim Horninge De volgende ochtend zagen we voor het eerst de Elpa-Poetih-baai met wazig aan de overkant in de verte de blauwe heuvels van Amahay, het einddoel van onze patrouille. In een aftandse copra-"aroembay" (prauw, waarmee tussen de eilanden van de Molukken gevaren wordt en hoewel vrij klein, zeewaardig is), begonnen we de oversteek die 15 uur zou duren. Eerst volgden we de kust tot we ter hoogte van het dorpje Waisiah de steven wendden en dwars tegen de sterke zee stroming en ruwe zee in, koers zetten naar de overkant. Onderweg schoot plotseling de mast los en de aroembay liep bijna vol. Wij zelf waren te zeeziek om te kunnen helpen, maar de vijfkoppige bemanning kon het gelukkig alleen af. Eindelijk half 11 's avonds bereikten we de landtong van Tandjoeng Koewaka, waar we door de sterke grondstroom afdreven en enige malen op koraal riffen vastliepen. Middernacht meer den we eindelijk aan het piertje van Amahay en hadden we voorlopig meer dan genoeg van spelevaren op zee. Amahay moet vroeger een aardig plaatsje geweest zijn met zijn weg langs het strand, een Controleur, een Radjah en een aardig kerkje. Het plaatsje was volkomen plat gebombar deerd, de ruines volkomen door jungle overwoekerd. Achter het gewezen plaatsje echter strekte zich een enorm Japans vliegveld uit, aangelegd door een duizend man KNIL-krijgsgevange- nen, waarvan we later van velen de graven in de rimboe terugvonden. Over het vliegveld lagen talloze vernielde en uitgebrandde Japanse jagers en bom menwerpers. Onder een paar mangga-bomen en een put met goed drinkwater, sloegen wij ons bivak op. De volgende ochtend besloten we een gecombineerde ver- kennings/jacht-patrouille te lopen; zo licht mogelijk uitgerust met onze jacht- buksen over de schouder trokken wij er met z'n zevenen op uit, de resteren de vier man zouden het bivak in orde brengen en Amahay met naaste om geving verkennen. We doorzochten het terrein naar verborgen benzine- en ammunitie-opslagplaatsen en vonden er ook ettelijke, maar verkenden na tuurlijk tevens het terrein als jager. Vanaf een heuveltop zagen we bene den ons aan zee omringd door verwil derde klapper- en aren-tuinen, het dorpje Haroeroe liggen, waar we heen gingen om de radjah van Amahay te ontmoeten, die daar met de Japanse bezetting was gaan wonen. We beslo ten daar te overnachten en 's middags te gaan jagen. Het is een zeer wildrijke streek, zeer veel herten en beide soor ten wilde zwijnen: zowel het zwarte boszwijn van de moerassen en dichte jungle als het "koesoe-koesoet"-zwijn van de onafzienbare alang-alang-vel- den en het heuvelland. Langs de kust vloedbossen en sagopalm-moerassen, verwilderde klappertuinen en dicht struikgewas met "boeloe"-bossen. Verder landinwaarts glooiend heuvel land met alang-alang met beboste da len en valleien, verspreide bosjes van heesters ("krandjang"), een enkele bamboe-stoel met heldere, glanzende stengels en de karakteristieke "brand- savannen-boompjes". Dit zijn kleine, grillige berkachtige boompjes met blaadjes die aan de onderzijde zilver achtig glanzen en waarvan het stam metje beschermd wordt door een dik ke, vochtige kurklaag tegen de, in de oost-moesson woedende branden. Deze schilderachtige boompjes staan verstrooid over de alang-alang savan nen en geven het landschap een spre kende gelijkenis met de Afrikaanse steppen. Vele jaren later zou jachtge bied in Oost-Afrika me terug doen den ken aan de savannen van Ceram. Het zwerven door dit woeste, wildrijke en ongerepte landschap was een on gekend genoegen ,waar we intens van genoten. Hoe bevoorrecht waren wij om na zovele jaren, weer door de tropische rimboe te kunnen zwerven. De wildpaden te volgen, herten-speel- en lavei-plaatsen te zien. Modderba den, waar savannenboompjes onder een dikke korst modder zaten en de bast door het afstoten in grillige rafels omlaag hing. Gé en Willy zouden aan een druk- belopen wissel op zwart-wild aanzitten ("posteren" zegt de Indische jager) terwijl Hans en ik op rood-wild (herten) zouden bersen. Met een gids trokken wij er op uit. Hans met zijn 30.06 Johnson-atuomatic en ik met mijn trou we, omgebouwde 303 LeeEnfield. Plot seling ,op geen 50 meter voor ons, sprongen drie hindes op die met grote, verende sprongen in een dicht be groeide kom verdwenen. We schoten geen van beiden, hebben het land aan ziekschieten temeer daar we geen hon den hadden om het te kunnen opspo ren. Kort daarop achter me een schot van Hans en zag ik een prachtige zes ender in volle ren wegstuiven. Een adembenemend mooi gezicht, de bijna zwarte bok met het wijd uitstaande, wit gepuntte gewei, belicht door de koper kleurige stralen van de ondergaande zon. De bok had tussen wat bamboe gestaan en een versplinterde bamboe stengel had Hans' kogel opgevangen. Intussen was het schemerdonker ge worden en was ik volkomen verdiept in het natuurschoon in de vallende tropenavond, toen ik opschrok van een schot en de schreeuw van een dodelijk gewond zwijn. Mijn kant uitbersend was Hans in het hoge gras bijna tegen een groot zwijn aangelopen (met bersen heb je vaak onverwachte ontmoetingen en wat de ze kunst betreft, is die taaie planter een volleerde Indiaan), dat verschrikt wegstoof en toen grommend bleef staan, zelf niets kon zien, maar wiens donkere ruglijn nog net even zichtbaar bleef. Het bleek een moddervette, grote zeug te zijneindelijk vers vlees, "bully-beef" konden we die dag van het menue schrappen. De radjah kreeg een achterbout, de gids een mooi brok, de andere achterbout werd door de dankbare gids in de nacht naar de achtergebleven jongens in ons bivak in Amahay gebracht en de rest roosterden we boven een laaiend kampvuur. Gé en Willy waren minder gelukkig geweest; hoewel er verschillende zwij nen waren uitgekomen, was het pas nadat het laatste sprankje "bukslicht" verdwenen was. Een waagschot op een ruige schim, was er naast geweest en de zwarte ridders in de omgeving ver ontrust. In zulke omstandigheden, was een "gieter" (gladloops jachtgeweer) misschien doeltreffender geweest al ben ik zelf een uitgesproken "kogel jager"; met een buks is het bijna altijd óf mis óf hebben, maar heb je niet dat ziekschieten. Moordheuvel. Het vliegveld was ongeveer 5 bij 3 km, van het met koesoe-koesoet begroeide heuvelland gescheiden door 'n strook bos met dichte ondergroei, wat naar zee uitliep in moerasbos en sagopalm om in vloedbos over te gaayi. Aan de oostkant naar zee, want ligt het vlieg veld op een landtong, werd het be grensd door verwilderde klappertuinen met dicht struikgewas met naar het zuiden de ruines en verwilderde tuinen van Amahay. Overal stond de koesoe- koesoet knie- tot heuphoog en hier en daar hadden de Jappen "petatas"- tuinen laten aanleggen (Ipomoea Ba- tatus Poir, oebi of sweet potato en de latijnse naam de oorsprong van "potato" is). En hoewel deze aanplant na het weg trekken der Jappen geplunderd werd door de schaarse bewoners van de paar omliggende vissersdorpjes, was er tot grote vreugde van de zwarte ridders nog meer dan genoeg te vin den. Na donker kwamen de wilde zwij nen uit de bossen en moerassen te voorschijn en schooierden over het Lees verder pag. 20 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1968 | | pagina 10