I restaurant
wijnands v/h cecü j
omhoog. Waar wij bij de beek uitkwa
men was een doorgang van ongeveer
25 meter breed, een poort gelijk.
Door deze poort kwamen en gingen
de olifanten, zulks naar de nog aanwe
zige sporen te oordelen. De rechter
oever miste deze rotswand en liep uit
in het oerwoud. De linkeroever was
breed genoeg om een tent op te zet
ten, wat wij direct deden, ook voor de
inwendige mens werd gezorgd.
Stroomafwaarts, binnen ons gezichts
veld, lag midden in de kali zowaar 'n
grote zandbank. Verderop had de ri
vier in de bocht een diepe kom uit
gesleten en waar de olifanten hun bad
deden, stootten zij met de slagtanden
in de zachte mergelwand: diepe gaten
waren hiervan het bewijs.
Dit bad kreeg van de harsverzame
laars de naam van ,,Pila Gadjah".
Ik had aan de mogelijkheid gedacht
dat deze diepe kom een olifantengraf
kon zijn en was erin gedoken, doch
vond niets. Of zo'n graf wel bestaat is
mij onbekend; ik ben er nimmer één
tegen gekomen. Zelfs de koeboes er
naar gevraagd antwoordden met een
heftig hoofdschudden. Velen denken
namelijk dat oude en zieke olifanten,
die hun einde voelen naderen, naar 'n
collectieve plaats gaan om hun laatste
adem uit te blazen. Stroomopwaarts
was ook een dergelijke kom die de
naam had verkregen van Pila Badak.
Terwijl ik de grond afzocht naar spo
ren van badaks, rhinocerossen, vertel
de de gids hoofdschuddend dat vele
jaren geleden in deze omgeving wel
badaks hadden rondgezworven maar
door klandestiene jagers waren uitge
roeid; zij kregen er hoge prijzen voor.
Alles van een badak was verkoopbaar:
het bloed, het vlees, de huid en niet
te vergeten de hoorn, die grof geld
opbracht. En ik had alles op alles ge
zet om juist de badak op de film te
krijgen. Met 't heengaan van genoemd
dier was het paradijs een attractie min
der geworden. De omgeving rook naar
zwavel, die met kleine plofjes de oe
vers en de bodem van de beek ont
snapte. Hier en daar trof ik ook war
me bronnen aan. Ik leidde het hete wa
ter naar de beek waar ik met grote
stenen een heerlijk ligbad afbakende;
hierin was het water behaaglijk. Elke
ochtend heel vroeg in de morgen ging
ik het bad in en bleef erin liggen tot
men mij kwam melden dat het ontbijt
klaar was. Mijn bezoek aan Pila Masin
behelsde ook een onderzoek naar de
aanwezigheid van wild om het gebied
van Pila Masin te kunnen voordragen
voor een wildreservaat.
De dag dat wij aankwamen, de tent
reeds opgezet en wij ons avondmaal
hadden genuttigd, ging ik op mijn veld
bed zitten om van mijn pijp te genie
ten. Ik had voor deze tocht verschei
dene karabijns cal. 6.5 en een dubbel
loop cal. 12 medegenomen, zulks voor
eventualiteiten.
Het Pila Masin gebied beschouwde
ik reeds als te zijn een wildreservaat
en ik liet elk wild met rust. Wij had
den zoveel dendeng, gezouten vis en
blikjes in voorraad dat wij geen wild
om het vlees behoefden te schieten.
De eerste avond gingen mijn metge
zellen vroeg naar bed, een op de
grond uitgespreid zeil, terwijl ik onder
het genot van een pijp nog op bleef.
Een brandende stallantaarn verspreid
de niet al te veel licht, zodat alleen
binnen in de tent men er profijt van
had, terwijl het omringende bos in het
duister bleef. Toen de maan hoog aan
de hemel stond bereikte het zilveren
licht slechts hier en daar de grond.
Een ,,koe-auw", pauwsoort met dezelf
de lange staart en tekeningen, doch
in de kleuren lichtgrijs tot donkergrijs
liet zijn langgerekt ,,KOE-AUW" ho
ren.
Een sjamang, staartloze, zwartharige
aap, hierdoor wakker geschrokken, de
maan ziend en denkend dat het reeds
dag was antwoordde met een tot ver
in de omtrek te horen: „Hoooong,
hoooong".
Een paar tjelengs liepen knorrend
rond op zoek naar voedsel. Het bos
kreeg meer leven, de herten lieten hun
„PÈAAUW", de kidangs met hun:
HAUW, HAUW, horen, dat zij ook pre
sent waren. En tussen dit alles in het
gesnuif en gesnuffel van de tenu, tapir.
De dieren deden zich te goed aan het
aan rotsen aangezette zout van de sol-
fataren.
Heel ver weg hoorde ik nog vaag 't
getrompet van olifanten. Tijgers waren
er gelukkig niet, zodat ander wild on
gestoord kon rondlopen.
Wat genoot ik van dit leven en zou
het voor niets anders willen ruilen. Ik
bleef in een deken gehuld tot diep in
de nacht luisteren naar geheimzinnige
geluiden uit het bos. Af en toe hoorde
ik het dreunen van naar beneden ko
mende grote bomen, die op de top van
de rots door afbrokkeling van de smal
le rotswand geen houvast meer had
den.
De volgende ochtend, wij zaten nog
aan het ontbijt, hoorden wij een geruis
alsof een flinke regenbui in aantocht
was. Ik ging kijken en zag dat de
zandplaat in de beek bevolkt was met
honderden en honderden pergems,
grote soort groene duiven, die zout
deeltjes van de zoutplaat oppikten. Zij
waren nauwelijks opgevlogen, of zij
werden afgelost door een grote zwerm
poenai's, een kleine versie van de
pergem. Ook kidangs, herten, varkens
kwamen van het zout snoepen. De die
ren waren niet zo schuw als elders.
Ik had gehoopt dat de olifanten nog
op het appèl zouden verschijnen; ik
wilde een film maken van een bad-
scène. Doch zij lieten verstek gaan.
Apen waren ook in grote getale aan
wezig, die omwille van het zout naar
de beek kwamen; alleen de sjamangs
bleven hoog in de bomen zitten net
als de enggang, neushoornvogel, w.o.
de enggang-gading met een ivoren bal
op de snavel, die zich van hun aanwe
zigheid deden horen door hun: „Hong-
Hong", deze enggang gading laat zich
heel zelden zien en verblijft in de regel
in het diepe oerwoud.
Ik had in de twee weken dat ik er
toefde heel wat gefilmd en gefotogra
feerd. Al mijn film en fotomateriaal
was ik in Singaradja, Bali, tijdens de
oorlog kwijtgeraakt; ik was opgeroe
pen voor militaire dienst en moest ha
ve en goed achterlaten. Maar vaak
laat ik mijn rimboebelevenissen in ge
dachten de revue passeren en dan ge
niet ik weer.
Ik heb mijn jachtverhalen niet eerder
willen publiceren omdat je er zeker
van zijn kan, dat je er reacties op zal
krijgen, die kant nog wal raken, die je
krijgt van hen die niet weten wat wei
delijk of onweidelijk is, die nooit zelf
een ladang hebben bezeten, die door
olifanten op één enkele nacht wordt
verwoest en dan moeten piekeren op
welke wijze aan voedsel en geld zien
te komen.
K. GREEVEN.
HOLLANDSE en INDISCHE KEUKEN t
Hoogstr. 12 - Den Haag - Tel. 600712 j
Dir. M. WIJNANDS I
v/h Grand Hotel, Makassar f
EEN LICHT HOOFDSCHUDDEN
Adoeh! Wat wordt er toch veel gekatjauwd
en gefilosofeerd over wat fatsoenlijk is of
niet, wat pornografie is en wat niet, wat in
de krant (of op TV) mag en wat niet! Dui
zelend lange gesprekken, waarvan menig
Indischman alleen maar zegt: omong pien
ter; omong boesoek! ledereen wil voor
schriften, wetten, in scherpe bewoordingen
gestelde normen! En die kunnen maar niet
gemaakt worden!
Gek is: dertig, veertig, vijftig jaar geleden
HOEFDEN ze niet eens gemaakt te wor
den. Als je iets zei of deed dat niet goed
was (ook al wist je het zélf vaak niet eens),
dan hoefde Ma alleen maar haast onmerk
baar haar hoofd te schudden. Ja zelfs als
Neneh of Boe dat deed, was de waarschu
wing al genoeg. En dééd je het verder niet
meer. Klaar. Djangan omong kosong!
Had ik gelijk? Of Ma of Tjang of wie ook?
Daar ging het nooit om. Wij hadden alle
maal een soort aangeboren verlangen om
de gevoelens van een ander te ontzien.
Punt klaar.
Zedelijkheids- of kunstnormen worden nooit
in wetten of voorschriften gesteld door wie
of wat ook. Ze worden bepaald door be
sef van „togetherness" (welk Hollands
woord hiervoor?): het weten dat Leven
Samen Leven u een beetje minder en
ik ook een beetje minder.
Want dacht u soms dat het ooit mogelijk
zou kunnen zijn dat er wetten gesteld zou
den worden voor alle mensen, waarbij alle
mensen honderd procent hun zin konden
krijgen? Dat wil zeggen: een dozijn maken
van dertien? Ora besöö, Njoo ora besöö!
T.R.
17