Vervolg van pag. 10
vliegveld naar de verlaten tuinen. Een
hoefijzer-vormige vliegtuigwal lag hier
net tussen in en vormde een ideale
aanzit. Bomen stonden niet in de buurt
zodat je 's nachts geen hinder van
camouflerende schaduw had, boven
dien was de grond hier kaal en be
stond uit wit grind, waar de gitzwarte
ridders prachtig tegen afstaken. Laat
in de middag gingen Hans en Gé er op
uit om te posteren, Hans op de vlieg
tuigwal die die nacht de naam "moord-
heuvel" ging verdienen, terwijl Gé een
plaats zocht in een druk omgewoeld
petatas-veld. Even na donker scharrel
den ze al bij Gé rond, maar kon hij ze,
daar hij op de grond zat achter een
paar in de grond gestoken takken, niet
zien. Hij hoorde ze duidelijk wroeten
en smekken of nijdig grommen als er
één verwaaïng van hem kreeg.
Hans intussen, was kalm ingepit maar
werd tegen middernacht wakker door
de kille grondmist, keek eens slaap
dronken langs zijn loop of hij de korrel
nog wel kon zien, en...was op een
tjeleng gericht. Half wakker dacht hij
dat hij nog droomde, zette z'n spuit af,
wreef zijn ogen eens goed uit, maar
de zwartrok was er nog, een onver
valste bagong (Soendanees voor wild
zwijn). ..."Beng"... op de plaats down
met een perfect bladschot, geen stap
verder, a clean-kill. Dat was Hans'
eerste ervaring met zijn U.S. Jungle-
carabine M1. Je kunt nooit weten, re
deneerde Hans, misschien trekken er
nog meer comedianten voorbij, en
bleef rustig zitten. En nog geen half
uur later, zag hij een zwarte schim
aan komen schuiven die vlakbij de
gesneuvelde, bleef staan snuiven.
Even danste de korrel op zijn blad,
de korte droge knal van de M1 en
ook deze sneuvelde met een zuiver
bladschot.
Midden in de nacht werden wij er
vriendelijk, maar dringend uitgehaald
met de belofte van "Vooruit lui, eruit,
dan mogen jullie tjelengs gaan pieke-
len!" Het waren beiden evers van 50
a 60 kilo, blijkbaar de normale grootte
voor het boszwijn. De volgende dag
was het "dienst-dendengen" (deng-
deng is in lappen gesneden, in de zon
gedroogd, gezouten of gekruid vlees).
De jagers zorgden voor het ontweiden,
de rest van de job was voor de niet-
jagers. In de vroege ochtend ging Gé
(in zijn wilde jaren prof jager geweest
en daardoor met een enorme zwijnen-
ervaring) sporen en het terrein ver
kennen om goede posteerplaatsen te
zoeken. Hij vond toen de brede, af
geronde prenten van een kapitale soli
tair en ontdekte hij ook, dat langs
moordheuvel later in de nacht, na het
sneuvelen van de beide evers, nog
twee zwijnen gepasseerd waren.
's Middags gingen de Ceram-Killers er
weer op uit, Willy was nu ook van de
partij maar ik kon vanwege een zware
malaria-aanval jammer genoeg niet
mee.
Willy mocht moodheuvel bezetten, Gé
installeerde zich in het wrak van een
Navy-O, terwijl Hans bij het kerkhof
ging zitten. Even na donker kreeg
Willy, de jongste uit het jagers-nest en
good-shot, zijn kans. Met een goedzit
tend bladschot werd het derde zwijn
vanaf de moordheuvel omgelegd.
"Rustig blijven zitten" was het parool
en ja hoor, een uurtje later kwam er
weer een nachtridder langs dit kruis
punt wisselen die eveens met een
bladschot door de knieën ging. De
eerste was een ever en de andere een
zeug van ongeveer gelijke grootte. Het
waren allen boszwijnen, gitzwart met
de typerende witte sokken aan de
achterpoten. Van het grijs-rode koe-
soe-koesoet-zwijn, zwerver van de
brandsavannen met een geheel andere
levenswijze en karakter, wisten we
toen nog niet eens het bestaan.
EEN VETERAAN SNEUVELT.
De derde dag was ik koortsvrij en
alleen nog lam en slap in de knieën,
maar trok er met mijn jachtvrienden
weer op uit. Ditmaal kreeg ik moord
heuvel, Hans zocht weer een plaatsje
aan de rand van het kerkhof een twee
honderd meter achter mij, terwijl Gé
en Willy aan de bosrand post vatten.
Magnifiek werd het heuvelland door de
ondergaande zon belicht, geheimzinnig
gleed dan de duisternis als een donzen
deken over het landschap. Goudachtig
geel kroop de maan over de hoogste
rand van het heuvelland, vlakten en
dalen overgietend met koel brons licht.
Melancholiek klinkt het geroep van de
"maleo" in sterk contrast met het
doordringende gekrijs van een groene
kakatoe in een hoge kanari-boom. Sil
houetten glijden als reuzenvlinders
langs je heen, de kalongs zwermen uit.
Dan wordt de stilte verbroken door de
machtige, diepe bronsroep van een
kuddeaanvoerder, ver weg galmend
over de brandsavannen. Van nog ver
der weg wordt de roep beantwoord
met een mengeling van strijdlust en
hartstochtcall of the wild
De tijd glijdt voorbij, dan ineens vangt
mijn gehoor nauwelijks hoorbaar, het
schuren van ruige lichamen door koe-
soe-koesoet. Een paar schimmen dui
ken te voorschijn, glijden over de air
strip en verdwijnen. Bedwing je, niet
schieten, veel te ver voor een zeker
schot met dit licht zonder telescoop.
Ik keek op mijn polshorloge, midder
nacht, en we hadden afgesproken "tot
een uur of één". Dan plotseling, als uit
het niet verrezen, stond hij voor me.
Een gitzwarte, massieve gedaante,
aanmerkelijk groter lijkend dan de zwij
nen die mijn vrienden omgelegd had
den. Gezichtsbedrog gebeurt zo ge
makkelijk door vermoeidheid,, inge
spannen turen, het spel van licht en
schaduw en moeilijk te schatten af
standen. Was het me niet eens over
komen, dat ik ver na middernacht met
zwakke maan, een klein bosmuisje dat
over een dun twijgje niet ver van mijn
gezicht liep, aanzag voor een reuzen-
zwijn?
"De kapitale solitair" flitste het ineens
door mijn brein, "nu kalm blijven, niet
toegeven aan jachtkoorts", maar al te
goed wetend hoe vaak me dat parten
speelt. Een gehaaide solitair geeft je
niet vaak een andere kans. Even diep
ademhalen, dan langzaam uitblazen
terwijl de trouwe buks zich in mijn
schouder nestelt, medogenloos kruipt
de zilveren korrel langs de voorpoot
naar de dodelijke plek op het blad...
...een scherpe knal striemt door de
stille nacht en in razende vaart stormt
de kapitale ever langs me heen om
als een torpedo door koesoe-koesoet
en struikgewas heen te breken. Dan
heerst weer doodse stilte, alles heeft
zich onwaarschijnlijk snel afgespeeld.
Dan hoor ik het "tjoe-éééü!" van Hans
en zie ik ze even later alle drie op
duiken. Het schot moest goed zitten en
met een soft-nose kon hij niet ver weg
komen. Waar hij in de koesoe-koesoet
verdwenen was, vonden we overvloe
dig, hoogzittend, hei-rood schuimend
zweet tegen de stengels...een long
schot. Voorzichtig in waaiervorm, met
de vinger aan de trekker, volgden we
het duidelijke zweetspoor. Met een
gewonde ever, 's nachts in dicht struik
gewas, moet je niet spelen. Dan breekt
ineens de spanning als we hem een
tachtig meter verder dood vinden. Het
kogelgaatje vind ik iets achter het
blad met aan de andere zijde een
rijksdaalder-groot uitschot, de eerste
en enige keer dat ik met deze pa
tronen uitschot kreeg.
Daar lag de kapitale ever, zwart en
ruig met lange maar dunne houwers.
Hiermee vestigde ik het club-record
voor het zwarte boszwijn, wat ook niet
meer gebroken werd. Tevens bewees
deze knaap, dat het boszwijn wel de
gelijk groot kan worden en was hij
(zonder jagerslatijn!) een behoorlijke
"viermans-vracht".
Al vroeg in de vooravond was hij bij
Hans uitgekomen, maar voorzichtig als
hij was, had hij in een grote cirkel om
de "sweet-potato"-aanplant heengelo
pen en verwaaiing van Hans gekregen.
Bijna een uur lang was hij kwaadaardig
grommend om hem heen blijven lopen,
steeds gedekt blijvend en Hans niet
eenmaal een kans gevend; pas veel
later kwam hij toen bij mij uit. Bij het
schoonmaken van de schedel, vond ik
de oorzaak van zijn vreemde gedrag:
in de rechter onderkaak vond ik een
geheelde schotwond, vermoedelijk ver
oorzaakt door een voorlader. In het
been was een gat ter grootte van een
gulden met dikke vergroeide randen,
terwijl de wortels van drie kiezen bloot
lagen. Aan de binnenzijde van de lin
ker onderkaak was een diepe deuk
met stervormige diepe, echter weer
geheelde, barsten.
Een paar dagen later, kwam de lan
dingsboot uit Piroe met onze aflossing;
we waren bijna een maand wegge
weest. Maar nog éénmaal zouden we
naar Amahay terugkeren.
Tjoe-ééé I I I Tjoe-éé I I
Rimboe-Jim
20