Ti
NACHTELIJK AVONTUUR
Vervolg van pag. 5
van ons blad!
Nu wij hem beter dan ooit hebben
leren kennen als een onopvallende,
maar nuttige brug tussen Rijk en Arm,
als een redder in de nood voor arme
rijken en een voortdurende leverancier
van welkom bezit voor de armjten,
een zelfstandige, branie en onderne
mende handelaar en tóch een VRIEND
van de maatschappijl
Jammer ja! Hoe rijker en moderner
wij worden, hoe méér goede sobats wij
gaan verliezen. Maar alleen die ouwe
afgedankte Indischgast weet nog hoe
tragisch leeg een maatschappij is met
duizend garanties en zonder sobats.
Want niemand anders hier kan deze
laatste groet waarderen aan "De Man
met de Dameshoed"... T.R.
serestop gg
DE ZON
En opeens was daar op 31 mei de
Zon weer. Na een lange, zeurig door-
"kleumende" lichtloze winter. Na een
vervelende natte, gure lente die maar
niet door wou komen, opeens een dag
van uitbundige zonl
Je kan je ogen haast niet geloven.
Waar je ook heen kijkt, tot de verste
daken en boomkruinen toe, straalt al
les van licht. Alles wat rood is, is
roder; wat groen is, groener; wat wit
is, püür zonlicht zelf!
De hemel is gewoon een openba
ring. Het is alsof je blik eindeloos
voort kan hollen in de Oneindigheid.
Die grauwe dweilen laag boven de
daken, die "wolkenlucht" heten, zijn
eindelijk weg. Even zoekt je oog on
bewust nog naar de grote witte stapel
wolken van de Indische horizon, naar
een bergenprofiel dat daar vroeger zo
breed-rustig, zo majesteitelijk, zo kal
merend aan de lucht kon staan. Zodat
zelfs de meest sceptische mens, die
niet meer in God gelooft en spot met
de bijbel, met een schokje de Waar
heid ontdekt van het: "Ik wend mijn
ogen naar de bergen, Heer, van waar
Uw hulpe komen zal!"
Maar nou, vooral op zo'n spontane,
rijke zomerdag, heb je gelukkig geen
hulp nodig. Je baadt gewoonweg in de
weelde van licht en ruimte!
Bij de groenteboer zei de anders
nogal vale juffrouw achter de toon
bank: "Wat een mooie dag, hè me
neer!"
"Ja", zei ik, "een Indische dag!"
"Is het in Indië dan altijd zo?"
"Ja, ALTIJD!"
"Hoe zalig..." prevelde ze.
En zijn we dan onredelijk als we
altijd naar Ons Vaderland van De Zon
terugverlangen? TJALIE
Rijpaardjes baaien in Sarangan. Hoeveel intussen al besar sekali geworden nonnies en sinjo's
hebben op die paardjes hun eerste Wild West ritten gemaakt: ketepoek-ketepak, ketepoek-
ketepak! En wat was de kou in Sarangan heerlijk "sedep dan segar"J
Malang 1936. Ik was toen 16 jaar
met een zusje en twee broertjes onder
mij. De jongste was 10.
Het was laat in de avond, althans
voor ons, kinderen.
Wij waren al naar bed, terwijl vader en
moeder op bezoek waren bij kennissen
en nog niet thuis. Mijn zusje en ik
sliepen in de bijgebouwen en mijn
twee broertjes in het hoofdgebouw.
Plotseling een hevig gebonk op de
deur van mijn kamer. Met kippevel van
schrik sprong ik uit bed. Griste mijn
padvindersmes van de tafel, opende
de deur en stond tegenover mijn broer
tje, die me bleek en met grote angst
ogen aankeek.
"Wat is er?"
"Een slang is binnen".
"Waar?"
"Binnen. Hij gaat in de kamer van
Rines".
"Slang-nja is groot of klein?"
"Groot, misschien Python".
"Python? Loh, hoe kan dat? Er is toch
geen sawah hier in de buurt?"
Wij, mijn zusje was er nu ook bij, in
volle ren om het huis heen naar voren.
Door het raam, waardoor mijn broertje
naar buiten kroop, weer naar binnen.
Voorzichtig keek ik om de hoek de
donkere eetkamer in, in de richting van
de bewuste slaapkamer.
Ja hoor, daar lag dat kreng. Doodstil,
maar met opgeheven kop. Hij was
zeker wel 4 of 5 meter lang.
Trillend op onze benen, en ik met het
mes stevig in mijn hand, stonden we
fluisterend te overleggen wat te doen
en gelijk naar de slang te loeren.
Dat beest bewoog zich nog steeds
niet.
Ja, toch eerst maar proberen licht te
maken. Heel voorzichtig, cm voor cm,
ging mijn hand naar de lichtschakelaar.
Die zat gelukkig niet al te ver om de
hoek.
"Klik". Licht aan. Weg slang.
"Loh".
Wij voorzichtig zoeken, maar geen
slang te vinden.
Verbouwereerd keken we elkaar aan.
Voor alle veiligheid tilde ik mijn, nog
steeds slapende, broertje uit zijn bed
en droeg hem naar het bed van vader
en moeder in de andere kamer.
Daarna deed ik het eetkamerlicht
weer uit.
"Pas op, daar is ie weer", gilde mijn
zusje. Als aan de grond genageld bleef
ik staan en keek. Met zwaar bonkend
hart en knikkende knieën blééf ik kij
ken.
En toen, hoewel zonder te kunnen na
denken, zag ik het plotseling. Een vaag
licht van een buitenlamp scheen onder
de deur door en streek langs een paar
schoenen met kous er in. Hierdoor
ontstond een zeer lange smalle scha
duw, als was het een slang, met de
schoenen en kousen als de opgeheven
kop.
Na een geruststellende uitleg gingen
we weer naar bed. A.K.
8