I
AMSTEL
PRACHTPILS
Ik zag Lembang terug
ITJIH
Gisteren was een teleurstelling...maar
vandaag is het dan toch gebeurd!
Eergisteravond waren we naar boven
gekomen. Het was al donker, maar er
was een maantje en er waren sterren,
en we konden het donkere silhouet
van de Tangkuban Prahu duidelijk zien
...en ik ging vroeg naar bed, want
"morgen wil ik de zon zien opkomen
over de Manglajang!"
Maar de volgende morgen, gisteren,
werd ik om half zes door een zachte,
maar onmiskenbare regen gewekt...en
toen het licht begon te worden waren
alle bergtoppen verdwenen, gehuld in
triestige, grijze nevels...later deed de
zon manmoedig pogingen om de zaak
de baas te worden, maar daarin slaag
de hij maar heel af en toe. Nou ja,
het werd tenslotte toch nog lekker
weer voor een wandelingetje achter
het hotel om, langs het meertje waar,
zoals altijd, de vissertjes in een bonte
rij naar hun dobbers zaten te turen;
langs de huisjes voor een paar gezel
lige babbels met de bewoners, die,
zoals altijd in deze dagen, blij-verrast
waren dat een "bleekgezicht" in staat
bleek soendaas te praten...langs de
nog altijd in vol bedrijf zijnde boer
derij "Baru Adjak"...en langs de lange
rij paardjes met hun eigenaars, wach
tende voor het hotel op de zondags-
ruiters...en toen weer naar huis, waar
de oude huisbaas lange verhalen had
over de jaren dat hij in het hotel had
gewerkt: Treipl, Schalks, de Groot en
nog vele anderen noemde hij als de
bazen die hij gediend had, en wist zelfs
nog de tijd dat "djendral Waawel" zijn
hoofdkwartier daar had gehad, in de
bange dagen van Tjiater. Het was na
tuurlijk allemaal wel gezellig en heer
lijk, maar het ware was het niet.
Maar vanmorgen...vanmorgen was de
hemel strak boven de "kiel" van de
Prahu, en er blonk nog een enkele
late ster toen ik buitenkwam.
En ja, daar had je ze, in de oude be
kende lijn opgesteld langs de Ooster
kim: de Manglajang, de Pulosari, de
Bukittunggul...al die trouwe vrienden
van al-zo-héél-lang...en achter hen
werd de lucht steeds helderder, een
paar schapenwolkjes waren al prachtig
roze-oranje-goud,en alle hanen in de
vlakte verkondigden luid hun vreugde
over die nieuwe dag, die zo goed
begon!
Daar worden de toppen van de grote
tjemara's voor het huis al verguld, en
als ik omkijk zie ik de bovenste rand
van de kiel ook al in de zonnestralen
...nu nog even wachten...en daar is
de zon, maar niet achter de Mangla
jang vandaan komend, maar tussen de
Pulosari en de Bukittungul dóór...en
de nevels die nog over de ravijnen
hangen verdwijnen nu snel, en daar is
de nieuwe dag!
Mijn oude gastheer weet wat een
mens toekomt en heeft voor kokend
hete kopi tubruk gezorgd. En ik zit
maar te genieten, van de zon, en de
bergen, en de vroege pasargangers,
en de eerste opelets die naar beneden
rijden, en de heerlijke warmte van de
eerste zonnestralen die nu mij ook
bereikt hebben, en de vogels, en heel
die heerlijke belofte van een dag van
zon en frisse bergwind, van heldere
luchten, van bergtoppen, van alles!
Ja, gisteren was een teleurstelling...
maar vandéag is het toch gekomen!
Lembang, augustus 1968 P.
Jaren is onze Itjih bij ons geweest,
tot 1948 toe, toen wij naar Holland
repatrieerden. Ik was toen nog maar
net getrouwd en mijn man was bij de
politionele acties en kwam maar eens
in de drie maanden thuis. Mijn ouders
gingen naar Holland en ik moest mee,
zeer tegen mijn zin, want Holland was
mij volkomen onbekend, ik was ge
boren en getogen in Indië en hield met
hart en ziel van dat land. Mijn ouders
en ook mijn man vonden echter, dat
ik zo jong niet alleen kon blijven in
Bandoeng en dus ging ik mee. Itjih
deed ons huilend uitgeleide, maar ik
beloofde haar dat ik weer terug zou
komen, wat ook inderdaad de bedoe
ling was, als mijn man zijn verlof zou
hebben doorgebracht in Holland.
Maar daar is nooit wat van gekomen,
want toen wij in 1949 gereed stonden
om naar Indië terug te gaan, kwam er
ineens een order af, dat de vrouwen
van K.N.I.L.-mensen niet meer mee
mochten in verband met de slechte
situatie in Indië. En daar stond ik. Mijn
man moest terug, maar werd in Medan
geplaatst en zodoende hebben wij
Itjih nooit kunnen vertellen, waarom wij
haar in de steek lieten. En dat, Tjalie,
zit mij toch zo dwars. Nu na 20 jaar
denk ik nog steeds erg vaak aan haar
en vraag me af, of ze nog in leven is
en hoe ik haar kan bereiken. Ik weet
verder heel weinig van haar af. Alleen
dat ze Itjih heet en in de kampong
Tjitjadas bij Bandoeng woonde.
Ze zal nu een jaar of 55, 60 zijn,
maar als ik haar maar eens een briefje
of foto's kon sturen en bericht van
haar terug ontving, dan zou er een
pak van mijn hart zijn. Ze is altijd zo
goed en lief voor ons geweest, onze
Itjih met haar lelijk pokdalig gezicht en
haar grote platte bebèk entokvoeten,
maar met een hart van het zuiverste
goud. Als ik als klein meisje ziek was,
kocht ze van haar schamele loon nog
peujem voor me, omdat ze wist, dat
ik daar gek op was (waarom, o waar
om, kan dit heerlijke spul niet in Hol
land gemaakt worden), en toen ik non-
ja moedah was, kwam ze eens per
maand bij mij een "perskot" afbede
len, die ze natuurlijk nooit terugbe
taalde.
Ook met enkele Hollandse uitdruk
kingen was ze bekend, zoals "Ajo per-
dom, djangan pakeh pricadel" als wij
haar de fricadellen onder het bakken
afpakten. Als mijn ouders 's avonds
uitgingen en Itjih moest djaga, dan ver
telde ze me spookverhalen met als
resultaat, dat ik mijn bed niet indurfde
en op haar schoot in slaap viel. Als
ik na een sawahtocht, waarbij wij de
sawahslangen hielpen hun oude velle
tje af te trekken, smerig en doodmoe
thuiskwam, was het Itjih, die me gauw
waste en verschoonde, zodat ik niet
van mijn moeder op mijn kop kreeg en
zo zijn er nog honderden herinnerin
gen, waarbij Itjih steeds de hoofdrol
speelde. Dit is zo maar een kletsbrief,
Tjalie, maar het is fijn om je gedachten
eens op papier te zetten en te weten,
dat jullie mij begrijpen. Als ik zoiets
aan de Hollanders vertel, kijken ze me
meewarig aan en denken bij zichzelf:
wat een aanstellerij, dus ik houd mijn
mond maar. Ik heb een heerlijke jeugd
gehad die niemand mij kan afnemen
en nu ik zelf een zoon van 17 heb,
besef ik, dat hoewel hij buitenlandse
reizen kan maken en een bromfiets
heeft en pa een auto, hij toch nooit
zo'n heerlijke jeugd kan hebben als ik
heb gehad. M.M.-N.
•tlHtihHlitllI*"
IWHHtlMMIiJs
10