t m OUDE VRIENDEN Pentjak voor Anton Geesink In enige zendingen over tijgerjagers werd de naam Ledeboer genoemd. In derdaad hebben de gebroeders Lede boer zich terecht de naam verworven van grote tijgerjagers. Ik miste echter de naam van iemand die op dat gebied in Oost Java ook zeer bekend was. In de vlak na-oorlogse jaren was ik gedetacheerd in Batavia, en daar ont moette ik een oude sobat die in betere jaren werkzaam was geweest op Su matra en daar in de gelegenheid was geweest om een koningstijger te schie ten. Zoals gebruikelijk was van de buit een foto gemaakt: tijger jager mauser. Deze foto had de Jappentijd overleefd en werd nog steeds ijverig getoond aan belangstellenden. En zo ontmoette mijn vriend een krasse oude heer, in het bezit van een martiale snor, echt zo eentje van de goede oude stempel. Zo ge wilt, een echte oude koloniaal. Het gesprek kwam natuurlijk op tijgers en de foto kwam tevoorschijn. De oude heer wierp er een blik op en zei toen: "Aar dig! Een jong beest nog". Mijn vriend was wel ietwat gepikeerd en ant woordde: "U schijnt er verstand van te hebben, heeft U zelf wel eens een tijger geschoten?" "O ja", was 't onverwachte antwoord. "En hoeveel dan wel?" "Dat weet ik niet zo precies, een stuk of zestig". De foto werd haastig weggeborgen en er werd al spoedig afscheid genomen. Die oude heer was Jan Swens, en hij heeft een speciale reden gehad om "de grote heer van de bossen" zo ge ducht op zijn huid te zitten. Zijn vader had ook al een reputatie gekregen als tijgerdoder en werd derhalve in 1910 door het B.B. aangezocht om een man- eater onschadelijk te maken, die al elf mensen had geslagen. Swens Sr. was toen al niet meer zo jong en bovendien ietwat rheumatisch geworden. Dat was de reden waarom hij zijn geweer door een der drijvers liet dragen, toen ze op zoek gingen naar de man-eater, die zich ophield langs de besuk (kali) Koboan, een van de rivieren die de Zuid-Smeroeweg doorsnijden. En zo kon het gebeuren dat Swen Sr. ongewapend was toen de tijger hem besprong terwijl hij bezig was de oever van de kali te beklim men. Hij had de tegenwoordigheid van geest om zijn vuist in de bek van de tijger te duwen, doch was lelijk toe-, getakeld toen het dier tenslotte ver dreven werd door het kabaal dat de drijvers maakten. Het slachtoffer over leed niet lang daarna aan koudvuur. En toen zwoeren zijn twee zoons, Herman en Jan, dat ze de hele verre omtrek zouden zuiveren van tijgers. Herman heeft daarna nog maar een paar jaar geleefd, maar Jan Swens nam ontslag uit de tabakscultuur om zich aan de tijgerjacht te wijden. In deze bezigheid had hij een trouwe helper in zijn zwager, een Madurees van adel. Een van hunne methoden was, om met een krakende en piepende tjikar naar de plek te gaan, waar een tijger was gesignaleerd. Het roofdier wist dat vóór zo'n tjikar een paar runderen waren gespannen en kwam dan op de geluiden af. Wie bekend is met die smalle paden in het bos, aan weers zijden geflankeerd door dicht struik gewas of door manshoge alang-alang, zal beseffen dat er moed voor nodig is om op zo'n tijkar te zitten, met de wetenschap dat de harimau elk mo ment tevoorschijn kan springen. Later is Swens weer tabaksadmini strateur geworden bij de firma Fraser Eaton, om nog later een eigen landje te beheren op Tjondrö, nabij Pasirian. In deze periode kreeg hij eens bezoek van de resident van Pasuruan, maar juist op die dag was Swens weer eens op hertenjacht hoewel het gesloten jachttijd was. Een van zijn getrouwen kwam hem waarschuwen en hij haast te zich naar huis, mèt de intussen ver overde hertebouten die echter langs een omweg binnenkwamen. En terwijl hij de resident vertelde dat hij zijn tabaksaanplant had geïnspecteerd, werden op zijn last een paar flinke bouten in de achterkoffer van 's resi dents auto gestopt. De geschiedenis maakt geen melding van de gevoelens van de resident, die immers al lang via kabar angin vermoedde dat het huisgezin Swens meer hertenvlees op tafel kreeg dan wel geoorloofd was. Ja, Jan Swens hield veel van grappen en was een onverbeterlijk optimist. Ook toen hij in het Jappenkamp was en steeds de ontmoedigden probeerde op te beuren. De Jappen hebben hem meer dan eens afgetuigd en één keer zelfs zó ongelukkig met een geweer kolf geraakt, dat zijn borstkas inge drukt werd. Daardoor werden hart en longen gekwetst en dat heeft zich later geuit in benauwdheden. Ik heb Jan Swens nog voor het laatst gezien, toen ik in 1956 een rondreis maakte door Oost-Java, om vóór mijn pensioenering afscheid te nemen van de streken waar ik zo lang had ge werkt. Hij woonde toen weer in zijn oude huis te Tjondro, al was zijn plan tage dan ook door de bevolking in be slag genomen. Hij had toen al erge last van benauwdheden, maar is toch pas in 1960 aan een hartaanval be zweken, ruim 80 jaar oud. Ir. F. Engelken OUWE SOBATS HELPEN ZOEKEN F. M. Taylor zoekt contact met oude sobats, namelijk de families Van der Zeep en Fisser, beide afkomstig uit Bodja en Kaliwoengoe, bij Semarang. Ajo, wie eventueel "via-via" de heer Taylor helpen kan, schrijve hem recht streeks. Zijn adres is: Meer en Vaart 44 hs., Osdorp, Amsterdam West. De man rechts op de foto kent natuurlijk ie dereen: Anton Geesink, wereldkampioen judo. De andere meneer is de heer J. Sirie, pers attaché van de Indon. Ambassade. Bij hem kwam Anton Geesink informaties inwinnen over de mogelijkheid om tijdens een doorreis door Indonesië "the no ble art of pentjak" te leren kennen. We we ten niet of het ooit wat wordt, maar het zou ons niets verbazen als er over enige tijd op initiatief van Anton Geesink ook pentjak-scholen in Nederland zouden worden opgericht. Jammer ja, dat geen Indische jon gens al tijden terug het initiatief heb ben willen nemen om deze sport ook in Holland te beoefenen (zoals zovelen uit de vorige en oudere generaties in Indië het deden). Het is gek zoals nog steeds de Indischgast (Indo én Totok) er alleen maar toe komt practische of culturele waarden uit "het oude Indië" over te nemen, als maar eerst een Nederlander van hier is voorgegaan. Zit de "kebo buleh" nog steeds met een leidtouw in zijn djinggor (neus- tussenschot)? In elk geval roepen we nu Anton Geesink maar een "poekoel teroes" toe! 4

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1968 | | pagina 4