vecht met zo'n monster, dat als een razende heen en weer sprong de bloedrode bek wijd opengesperd. De honden schenen heel goed te besef fen, wat een gevaarlijke sinjeur ze te genover zich hadden en bleven op veilige afstand. En daar ook wij te veel geimponeerd waren om in te grijpen kon het tenslotte ontkomen. Ten op zichte van andere slangen waren de honden anders voor geen kleintje ver vaard. Heel vaak raakten ze in gevecht met een veelvuldig voorkomende grote grijze slang (vermoedelijk Zamenis mucosus). Deze soort wordt zo'n 5 meter lang en zo dik als een flinke mannenarm. Eens hadden onze honden een eksemplaar van deze soort een klein denneboompje ingejaagd. Van hieruit ondernam het verwoede uitval len naar zijn belagers, daarbij een diep gebrom uitstotend. Een van de weinige slangen overigens, die geluid produ ceren. Enkele Afrikaanse adders en de zojuist genoemde brilslang schijnen te blazen. Onze ex-jagers en woud lopers herinneren zich misschien het "berrottt" van karoeng (Acrochordus javanicus) 's nachts opklinkend uit een moeras. Dit is een niet giftige, wrat tige slang, die zich in moerassen op houdt. Het veelgenoemde sissen van slangen, kan volgens mij grotendeels naar het rijk der fabelen worden verwezen. Hoogst waarschijnlijk wordt het schu ren der schubben over dorre bladeren of rotsen hiervoor gehouden. Het rate len van de Amerikaanse ratelslangen staat hier vanzelfsprekend geheel los van. Een merkwaardige, door sommigen ten onrechte gevreesde groep van slangen leeft geheel in de grond. Op Midden Java worden ze oela doewet genoemd. Het zijn kleine rolronde zwarte of bruine slangetjes behorende tot het geslacht Typhlops. De Neder landse naam is ijzerslang. Ze hebben een afgeknotte kort gepunte staart. Wellicht, dat daaraan het fabeltje is te danken dat er slangen zouden bestaan met een gifangel. De dieren zijn vol strekt ongevaarlijk, als ze giftanden hadden zouden ze niet eens kunnen bijten omdat hun bek te klein is. Ons personeel beweerde, dat de oela doewet bij kippen in de anus kruipt. Misschien hebben ze eens een slan getje in een kippekrop aangetroffen, maar dan zal de kip het binnendringen toch wel echt zelf bevorderd hebben! Een gedenkwaardig voorval waarbij de bedienden waren betrokken staat me nog levendig voor de geest. Het was een regenachtige late namiddag. Luid gegil uit de bijgebouwen: "Hiiiii, oela.oela, toeloeng!" (een slang, help!) Stokken werden tevoorschijn gehaald, iedereen stormde naar de plaats des onheils. Ja hoor, daar in de halfdon kere gang schoof hij heen en weer, de kop dreigend geheven. De giftig rode kleur van kop en nek verhoogden het sinistere effekt. De aarzeling duur de maar even, toen daalde een regen van stokslagen op het arme dier neer. Bij het licht werd het verslagen mon- ster aan een nader onderzoek onder worpen. Wat bleek? De dreigend uit ziende "kop" bleek de staart te zijn! Deze volkomen ongevaarlijke soort schrikt zijn vijanden af d.m.v. zijn menierode stompe staart die hij hoog opheft terwijl de "echte kop" een gaat je zoekt om in te verdwijnen. Het was mijn eerste kennismaking met de "oe- lar kepala doewa" (Cylindrophis rufus) de tweekoppige slang. Een soortgelijk gedrag zien we bij de oelar tjabé (Doliophus intestinalis) een slangetje dat echter wel degelijk giftig is. Ik ben ze nogal eens in bamboebos tegengekomen. Het is een prachtig slangetje bruin van boven menierood van onder. Gelukkig is ook dit een soort die hardnekkig weigert van zijn wapens gebruik te maken. Zo langzamerhand heb ik de belang rijkste Javaanse gifslangen gehad. Na tuurlijk zijn er nog meer en ook uit de niet giftige slangen heb ik maar een kleine greep kunnen doen. Van de zee slangen, waaronder vele zeer giftige, weet ik uit eigen ervaring veel te wei nig af. Terwille van het overzicht lijkt het me nuttig de meest algemene Javaanse gifslangen nog even kort samen te vatten. Er zijn op Java in totaal 12 soor ten welks beet voor de mens, zo niet dodelijke, dan toch onaangename ge volgen kan hebben. De meeste zijn zo zeldzaam, dat ze voor onze lezers nau welijks interessant zijn. Besproken werden: welang Bungarus fasciatus weling Bungarus candidus sendok Naja tripudians totog Naja bungarus De beet van deze 4 is dodelijk. Zij be horen tot een groep van slangen met vóór in de bovenkaak geplaatste, ge groefde giftanden. Hun gif werkt op het centrale zenuwstelsel. Tot deze groep behoort ook de oelar tjabé. Verder zijn ter sprake gekomen: boengka laoet Trimeresurus gramineus wedoedak Ancistrodon rodostoma De beet van deze twee behoeft niet fataal te zijn. Beide horen ze tot de adders, gekenmerkt door min of meer duidelijk driehoekige kop. De giftanden zijn hol als injektienaalden en worden bij het openen van de bek, door een speciaal mechanisme, naar voren ge klapt. Het gif van de adders werkt op het bloed. Er is geen kenmerk aan te wijzen waaraan men een gifslang kan herken nen. De driehoekige kop is eigen aan adders, maar de cobras, welang etc. hebben een heel gewone kop. De tali- wangsa met een min of meer driehoe kige kop is voor de mens ongevaar lijk. Hij behoort tot een groep van gif slangen waarvan de giftanden achter in de bek zijn geplaatst en waarvan het gif weinig virulent is. Nu nog iets over de nog niet be sproken slangen van 20 meter en zo dik als een klapperboom. De grootste slang ooit betrouwbaar opgemeten was een python (Python reticulatus) van 11 meter. Het grootste eksemplaar dat ik zag was er een van maar 6 meter en het leek een vreselijk groot monster. Ik kan me heel goed voorstellen dat de schok van een ontmoeting met zo'n reuzenslang de fantasie een enorme stimulans geeft. U hebt toch ook wel gehoord van die tjeleng "zó groot (hand op schouderhoogte), op mijn woord" en de "bagong segedé mundi" (zwijn zo groot als een karbouw). Maar de Zuid-Amerikaanse Anaconda dan? De grootste betrouwbare opgave is volgens Ditmars 7.5 meter. Wel wordt deze soort veel dikker dan de python, ja, bijna zo dik als een klapperstam! M. M. J. van Balgooy IJZEREN HEKJE Ik heb met vrienden een kijkje ge nomen in een der oudste suburbs van Sydney: Balmain. De vriendelijke jonge eigenaar van de auto was zo goed om ons het hele stadje te laten zien. Straat in, straatje uit, heuvel op en af en overal liggen de huizen en huisjes pal naast elkaar vlak aan de straat, net als in de Hol landse steden. En ze hebben ook alle maal ijzeren hekwerkjes voor de balu strades en voorgevels op de verdie pingen. Deze huizen zijn nog uit de 19e eeuw. De hekjes zijn zo rijkelijk met krullen versierd, dat ze op oud kant werk lijken. Werkelijk een schilder achtig gezicht, vooral de witgeschilder de. Thuisgekomen schoot me een oude herinnering binnen van de tijd dat ik nog in Friesland woonde. Wij waren toen bevriend met een familie waarvan de vrouw een Indone sische was. Ik vroeg haar op een dag hoe zij die Hollandse huisjes vond met voortuintjes waaromheen een ijzeren hekje. "Ah", zei ze huiverend, "seperti ker- rikhobl". Net een kerkhof, inderdaad, zo waren in Indië toch vaak de Euro pese graven omrasterd, met een ijze ren hekje? Wat heb ik moeten lachen! Emilie Baumer 9

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1968 | | pagina 9