Een Kerstfeest zonder „Kerststemming" Anno Domini 1618 door dr. H. J. DE GRAAF Jan Pieterszoon Coeu. Geboren 8 januari 1587 te Hoorn. Gestorven 21 september 1629 te Batavia. Zelden is er hachelijker Kerstfeest "gevierd", dan binnen het fort Jacatra in het jaar Onzes Heren 1618. De 400 dienaren der Oost-Indische Compagnie, die daar zaten opgesloten werden van alle kanten bedreigd, te water en te land, door een Engelse vloot èn een Javaanse overmacht. Als er niet een krachtig! energiek en gelovig leider was geweest, de U allen bekende Jan Pietersz. Coen, dan zou de geschiedenis der Nederlanders in de Oost, en ook die van Indonesië een andere loop hebben gehad. Van ouds hadden de Nederlanders een factorij in Bantam gehad, waar hun eerste schepen in 1596 waren geko men om er peper te kopen. Doch om de prijzen te doen stijgen speelde de rijksbestuurder de Nederlanders tegen hun Engelse "vrunden" (of beter: con currenten) uit. Coen daarentegen speelde op zijn beurt de Bantammer tegen zijn vazal in Jacatra uit. Daar bezaten de Nederlanders sedert 1611 een factorij aan de rechteroever van de Tji Liwoeng, schuin tegenover de Javaanse stad aan de linkeroever. Werd het Coen in Bantam te benauwd, geen nood, hij verhuisde met pak en zak naar Jacatra. Daar waren reeds twee stevige pak huizen gebouwd, Nassau en Mauritius genaamd, die haaks tegenover elkaar lagen. Zij konden dus desnoods twee kanten van een vierkante vesting vor men. In juli 1618 werd in de versterkte loge garnizoen gelegd. Toen de vol gende maand, op 20 augustus de broe der van de Bantamse rijksbestuurder, pangeran Gabang, met een gevolg van een 500 man het fort bezocht, wekte dit Coen's wantrouwen. Hij riep zijn sol daten in het geweer en meende zo aan een dreigend gevaar ontsnapt te zijn. Op 22 october werd daarom besloten van de versterkte loge een compleet fort te maken. IJverig werd nu gewerkt aan een "kat", een verhoogde batterij op de hoek tussen de twee versterkte pakhuizen. Als op deze kat geschut stond, kon dit ook de Javaanse stad bestrijken. Begrijpelijk is, dat de Jaca- tranen dit niet leuk vonden. Toen verschenen de Engelsen op het toneel met een vloot van niet min der dan tien schepen, later zelfs nog meer. Vlootvoogd was sir Thomas Dale, géén groot licht. Uit wraak voor in de Molukken geleden verliezen de tegenstelling Engelse-Nederlandse Compagnie was reeds van oude datum besloten de Britten de kans waar te nemen, nu zij tijdelijk het overwicht ter zee bezaten. Een Nederlandse Oostinjevaarder, met 9000 zakken pe per aan boord, die uit Patani terug keerde en bij het eiland Poeloe Pan- djang in goed vertrouwen voor anker lag, werd door hen verrast met het dreigement, de hele bemanning te zul len ophangen, als ze zich niet over gaven. Men bezweek voor de over macht en de Zwarte Leeuw werd Brits. Doch onrechtvaardig verkregen goed gedijt niet, want reeds een paar maan den later, vatte het schip door een onvoorzichtigheid met kaarsen in het ruim vlam, en ging met zijn ganse kostbare lading te gronde. De Engel sen speelden er niet mee en hingen de onhandige matroos op aan de ra. Coen had tegen die overmacht slechts zeven schepen en 'n 250 weer bare mannen in een half voltooid fort. Tegen het laatste kwam nu de regent van Jacatra in actie, door vanuit zijn Kraton een reeks versterkingen noord waarts, langs de nieuwe Engelse loge tot aan het tolhuis, de Pabéjan op te richten. De Nederlanders verbasterden dit Pabéjan tot Paap-Jan. Door deze afsluiting van de linker oever van de Tji Liwoeng voelde Coen zich als in een "couwe" (kooi) opgesloten. Hij besloot daarom ruimte te maken. Op 23 december, de zondag voor Kerstmis, tastte de stoere Calvinist 6

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1968 | | pagina 6