MEDEWERKER (-STER) I Doch deze heer zat niet stil. Hij moet veel vrienden gehad hebben, tot in de hoogste kringen. Sommigen za gen achter Prins' strijd met zijn tegen standers zelfs een politieke achter grond, een strijd tussen voor- en te genstanders der zogenaamde nationa listische beweging. Prins, een geest driftig vaderlander in hart en nieren, afstammeling van de beroemde Water geus, organisator van een Oranje-ten- toonstelling in de Kunstkring, moet de toenmalige Vaderlandse Club en ver schillende kopstukken van de Kali Be- sar achter zich gehad hebben. Tegen over hem zouden de lieden van de Ethische Richting, van de Stuw (zali ger nagedachtenis) en van de Indische intelligentsia (m.n. de Oudheidkundige Dienst) gestaan hebben. Ik ben nooit achter het fijne van de zaak gekomen, want ik placht destijds zo'n beetje tussen de partijen in te zweven. In elk geval: onder G.G. de Graeff (gesmaad om zijn "Ethiek") kreeg Prins de deur van Geo Wehry's goedang voor de neus toegeworpen, doch onder de "sterke" G.G. de Jonge ging zij weer voor hem open. Via de Algemene Se cretaris had Prins zich tot de hoogste instantie gewend en zo kreeg hij ver lof om met het onderzoek in de be wuste goedang te beginnen. Hij onder vond daarbij de medewerking van een der firmanten van Geo Wehry, de heer F. Musegaas. Eerst werden enige opmetingen ver richt en op 14 juni 1934 kon in de donkere goedang een bordje worden geplaatst met het opschrift: "Dit is het midden der kerk". Vanuit dit punt kon den volgens Prins' berekeningen, de opgravingen beginnen. Vijf dagen later ontdekte Prins, wat hij het "mauso leum" van Coen noemde en in tegen woordigheid van de pers werd in stuk ken en brokken een menselijk geraam te naar boven gebracht, hetwelk hij met dat van Coen identificeerde. Zo heb ik hem daar enige dagen daarna aan het werk gezien, want ik kwam juist destijds in Batavia om voor het eerst met verlof te gaan. We ken den elkaar reeds van vroeger en dus kon ik ongehinderd de goedang bin nenwandelen. Prins liep er druk doen de in een toetoepjasje rond, om een duistere kuil heen, waarin enige koe lies bezig waren. Van tijd tot tijd visten dezen een bot of een scherf uit de modder op, hetgeen dan door Prins zorgvuldig ter zijde werd gelegd. Op een paar planken met schragen, afge dekt met wat kranten, lagen wat bot ten, het geraamte van Coenl Prins wees mij op de grote gestalte van de overledene. Coen was immers een lan ge kerel geweest. "Djangkoeng" zei den immers de Soendanezen. Wat een botten overigens! Het tafreel werd schaars verlicht door een paar lamp jes. Toch raakte ik niet onder de in druk. Ten slotte schonk Prins mij een Chinese porcelein-scherf, want scher ven brengen geluk aan! Doch ik heb me eerst met de scherf in de vingers gesneden en ben hem toen kwijt ge raakt. Geluk had ik er niet mee. Terwijl wij nu de Hr. Prins even op het hoogtepunt van zijn roem laten staan de Indische pers, ook de ge illustreerde, stond vol over zijn vondst zullen wij nu kort vertellen, hoe Prins tot zijn "ontdekking" gekomen was. Welke aanwijzingen had hij ge had? Vooreerst bestaat er sedert 1744 een allerlelijkst, maar hoogst nuttig platenboek van Batavia, gemaakt door een zekere Heydt. Hierin komt een plattegrond van de Hollandse kerk voor, met aanwijzing van alle graven, doch zonder nummering. Dan is er, behalve een enkele, verschillend ge- interpreteerde mededeling in Valentijn, een tweetal door Prins ontdekte lijs ten: 1e een nota van de kerkmeester Boockestein uit 1738; 2e een lijst van de koster Eweke uit 1806. Beide bevatten een opsomming der grafkelders, met vermelding van de in houd en mèt nummers. Doch Eweke gebruikt een héél andere nummering, dan Boockestein. Men moet dus be ginnen met die beide genummerde op gaven naast elkaar te leggen en dan proberen de nummers op de kaart van Heydt in de vakjes te plaatsen. Dit werkje lijkt enigszins op het invullen van een toto-formulier. Heeft men Heydt's lege vakjes met nummers (en de daarbij horende na men) ingevuld, dan dient men deze vakjes met de nummers en namen zien terug te vinden in de ruïnes der graf kelders, welke bij Prins' opgraving zwaar geteisterd te voorschijn kwa men. Immers het waren niet meer dan ruines. Alle gewelven waren verdwe nen, slechts de scheidingsmuren ston den er nog en de open ruimten waren met puin volgestort. Dat van namen en nummers voorzien der grafkelders was een moeilijk werk, want waar moest men beginnen? Wat was de bovenste, wat de onderste rij? Prins had slechts een klein stukje "ontdekt" en wel be weerde hij precies te weten, op welk punt van de verdwenen kerk hij zich bevond denk maar aan zijn bordje met: Dit is in het midden der kerk maar die bewering werd sterk betwij feld. Ook zou zijn wijze van nummeren sterk aangevochten worden. Ten slotte bleken de botten van Coen's geraamte van verschillende personen afkomstig te zijn, hetgeen zijn positie er niet sterker door maakte. Kennelijk was Prins met even grote voortvarendheid als roekeloosheid te werk gegaan en zou hem de verdediging zijner ontdek king grote moeite kosten. (Vervolg in een ander nummer: "Coen's Graf Gevonden" Redactie). Bij Boekhandel Tong Tong ver krijgbaar: GESCHIEDENIS van INDONESIë door Dr. H. J. de Graaf, thans slechts voor 13,50. Een prachtig bezit voor lezers die meer willen weten van In- donesië's rijke geschiedenis! KLEINE EILANDEN IN DE INDONESISCHE ARCHIPEL BAWEAN Volgens de overlevering stond Bawe- an, een eiland ten noorden van het Westgat van Straat Madoera, oor spronkelijk onder een heidens vorst, die door de Madoerezen Ratoe Babi (Varkenskoning) werd genoemd. Naar hem werd het eiland Poeloe Babian genoemd, hetgeen later tot Bawean werd verbasterd. Door de Hollanders werd het in de tijd van de Compagnie ook wel Baviaan genoemd. In 1743 werd het door Mata- ram aan de O.I.C. afgestaan, die er een boekhouder plaatste. De bevolking vertoont veel overeen komst met de Madoerezen en Madoe- rees is er de meest gebruikelijke taal. Ongetwijfeld is een van de lezers er zelf wel eens geweest en kan er nog meer over vertellen. HET KONINKLIJK INSTITUUT VOOR TAAL- EN VOLKENKUNDE te Leiden, Stationsplein 10, vraagt een t.b.v. de werkzaamheden van de heer R. Nieuwenhuys die de documentatie van de geschiedenis van Indonesië betreffen. Hij of zij zal behulpzaam moeten zijn bij het samenstellen van een register op de foto-collectie en tevens belast worden met de eenvoudige administratie en correspondentie en andere werk zaamheden welke zich voordoen. Indische achtergrond zeer gewenst. Typvaardigheid noodzakelijk. Geen leeftijdsgrenzen. Salaris (onafhankelijk van de verhogingen per 1 januari a.s.) max. ongeveer f 770,per maand afhankelijk van diploma's, capaciteiten, leeftijd en ervaring. Brieven te richten aan bovenstaand adres met bijvoeging: t.a.v. de heer R. Nieuwenhuys, kamer 501. 7

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1969 | | pagina 7