ENIGE HERINNERINGEN
UIT KOT A-RADJA 1914-1918
Jos. van Arcken
Zure geur van heel lichtgroene asemblaadjes, waartussen trosjes rood en
geel gevlekte bloempjes, koelte van de groenbemoste dakpannen door 't dunne
katoen van mijn hansop, t schelle zonlicht buiten die donkere beschutting van
heel fijn asemloof. Dat is de herinnering, die vastzit aan 't lezen van 't dagelijkse
oorlogsnieuws uit Europa.
"s Middags tussen 2 en 4, 't uur, dat
alle Indische kinderen hun kattekwaad
uithalen, hun plannen smeden en hun
spannendste boeken lezen, was bij ons
enige maanden lang gewijd aan 't le
zen van de oorlogs-buletins, die 's-
middags om die tijd op de stoep lagen.
Als wij 't "verwerkt" hadden, ging mijn
broer de kinderen uit de buurt halen,
die er al op wachtten en liefst "in lom
pen gehuld" of in ieder geval in hun
allersmerigste hansop aan de voet van
de ladder moesten plaats nemen, en
in allerlei klagelijke houdingen de arme
vluchtelingen moesten voorstellen. Bo
ven aan de ladder, op 't dak van de
bijgebouwen zat ik en las het oorlogs
nieuws voor. Wat een decor!
Maanden hielden we dit vol en altijd
zal ik de geur van asemblaadjes, de
kou van de bemoste dakpannen en de
brandende hitte buiten verbinden met
de loopgraven en de bomtrechters, met
de rood en blauwe petten van de
Franse soldaten, de bajonetten en de
eindeloze rijen vluchtelingen, die van
België uit ons land binnenstroomden.
De oorlog van '14-'18 in ons kinder
leventje aan 't Generaalspark te Kotta
Radja!
Al die geuren!
In de regentijd kwamen uit de oksels
van de oude bomen in 't park plotse
ling lange trossen witte druifjes orchi
deeën kruipen, die een doordringend
bitterzoete geur verspreidden, zo dat
de insecten er als dronken op af kwa
men, maar meer hield ik van de geur
van wit-gele bloemen van palmbomen,
die langs een laan op weg naar school
stonden. In een omlijsting van hard-
oranje schildjes hingen die bloemen
stijfjes als uit papier geknipt neer,
maar hun geur was zo onbeschrijfelijk
lieflijk, dat ik er vaak nog aan denk.
Dan de geur van de kali, vlak bij ons
huis, waar we moddervissen vingen,
met snorren, tussen de wortels van
een, wat was 't, een waringin?
De geur van de kanaries, die we stuk
sloegen op een grote steen, en die
van de ketapangs, de scherpe geur van
Agam, mijn Vaders paard, in zijn stal!
En de geluiden!
't Suizen van de wind door 't bamboe
bosje, naast onze slaapkamer, net of
duizenden kleine zaagjes tegen elkaar
krasten, 't vallen van de ketapangs en
de kenaries in 't grint vóór ons huis,
't koeren van kleine duiven in 't donker
12
in de bomen van 't park en aan de
overkant van de Atjeh-rivier 't doek-
doek-doekdoekdoekdoekdoek in de
onzichtbare klappertuinen.
Op een nacht werden wij wakker door
't geklots van water vlak onder ons
raam. De Atjeh-rivier was weer eens
aan 't bandjirren, dat gebeurde ieder
jaar, maar zó hoog, als die keer was
't nog nooit geweest. Toen we de
voorgalerij binnenliepen, was die al
■'iiiummumiij/ tgfy lixjÜNWiffltii**
vol mensen, die nat en de meesten in
nachtkleren, overal op de stoelen en
tegen de muur zaten. De meesten wa
ren van de overkant, uit de lager-ge-
legen klappertuinen, die zich bijtijds
zwemmende in veiligheid hadden we
ten te brengen, 't Water steeg onder
tussen al hoger en hoger en stond al
tot de bovenste trede van de trap. Ge
lukkig bleef 't daar staan en klotste
zachtjes tegen de hoogste marmeren
trede van de voorgalerij aan. In 't ge
lige licht van de gasoline-lamp zorgde
mijn Moeder voor warme koffie, ge
holpen door een paar vrouwen, waar
van ik één, die later een grote vrien
din van ons zou worden, voor 't eerst
zag.
Zij heette Roos en bleek een goede
bekende te zijn voor de meeste jonge
luitenants en andere vrijgezellen, die
met grote voorliefde onze voorgalerij
bleven bezoeken, zolang Roos er de
volgende dagen en weken zat te wip
pen op haar stoel.
Roos was beeldig! Ik was dol op haar!
Ze had kroesig haar met kleine zwar
te ringetjes bij haar oren en een heel
lief gezichtje. Ook droeg ze erge
mooie groen-gouden slofjes met erg
hoge hakken en vooral was ze zó
gezellig! Van Roos heb ik mijn eerste
zwemlessen gehad, spartelend in haar
sarong in de snelstromende kali, die
de holle weg achter ons huis, tussen
onze bijgebouwen en de tangsi, ge
worden was. Ze hielp mijn Moeder,
maakte stroop met slasie voor ons,
kortom ze was een echt gezellige huis
genote, die we met heel veel spijt za
gen vertrekken, toen 't water zakte en
haar huisje, in de klappertuinen aan
de overkant, weer bewoonbaar gewor
den was. Dat was Roos.
Toen mijn Vader thuis kwam, die vanaf
een hoger gelegen plaats al had op
gebeld, dat we hoog water konden
verwachten, gingen we in een roei
bootje door de straten van Kota-Radja
varen, en over het park van Nesoe, 't
Vredespark en de buurten die lager
gelegen waren dan de plek, waar wij
woonden.
Onze school, ook aan de overkant van
de kali, was nog in geen weken te
gebruiken, en toen 't eindelijk zo ver
was, dat we er konden gaan kijken,
stonden de banken kris-kras, onder
een dikke modderlaag verspreid door
de lokalen en alle boeken waren voor
goed bedorven. Maanden duurde 't, tot
onze grote vreugde, voordat de nieuwe
boeken en atlassen en alles wat we
nodig hadden aankwam uit Java.
Zo was deze bandjir, voor ons althans,
in alle opzichten een tijd, die tot de
allerprettigste herinneringen uit onze
kindertijd behoort.
Een andere ervaring, die ik nooit ver
geten zal, waren onze nachtelijke toch
ten in de ankong.
Die tochtjes in de angkong (rickshaw)
gebeurden altijd bij lichte maan en als
onze vaders op inspectiereis waren,
later heb ik pas begrepen, waarom.
Het was n.l. streng verboden, dat vrou
wen en kinderen na zons-ondergang
buiten de kratonmuren kwamen van
wege de djahats. Mijn Moeder sliep
dan ook altijd met een revolver naast
zich, als mijn Vader op reis was en
schoot overdag zeker een paar maal
met haar revolver in de lucht. Zij was
een echte scherpschutster en won
vaak eerste prijzen.
En ook op die avonden met volle maan
ging de revolver mee.
't Gebeurde altijd 's avonds na 't eten,
om een uur of negen.
Karto moest dan twee ankongs gaan
halen en mijn Moeder en de buur
vrouw, beide in sarong-kabaja, wij kin
deren in onze slaaphansoppen instal
leerden ons, met de huisjongen, in de
kleine, naar leer ruikende karretjes. En
zo reden we dan, achter de geluidloos
voortrennende Chinees, de kraton uit.
Als het zwaar geboomte achter ons
lag, lag daar vóór ons uit, als een lang
zilverig lint, de weg naar Olé-olé (Oe-
leïLehuë zei mijn Vader), doodstil
in 't bijna onmogelijk witte licht van
de maan.
Die onbeweeglijke stilte, dat witte
licht, ik kan me niet herinneren die ooit
Voor Omega, Zenith en vele
andere goede merk-horloges
naar
Laan van Meerdervoort 520
Den Haag - Telef. 33 64 41