I BARBERTJE u i ïm m Couperus en twee Portretten"Geen Schuld I Onrechtvaardig als een ieder, die het mooie land Indië zien wil volgens zijn voorbedachte visie van litteratuur, en dat hem het eerste treft in zijn belachelijke kantjes van kolonisatie. En dan vergeet, dat het land zelve, het oorspronkelijk zo heel mooie land, geen schuld heeft aan die belachelijkheid. Zo schreef Louis Couperus aan het begin van deze eeuw, zich tóen al vaak gekrenkt en gekwetst voelend door al- Ie kleinburgerlijkheid en bekrompen heid in de pers en literatuur, als men het hier in Holland had over "ons In- *V. dië". Vijftig jaren later zaten 300.000 fjlWik gerepatrieerde Indischgasten (vaak te- 'Ja f| gen wil en dank) middenin duizend-en- m één "voorbedachte visies" op Indië en Indonesië, en tot op de dag van heden en waarschijnlijk nog vele de cennia later (misschien wel "eeuwig") zullen wij in pers en literatuur, maar ook in de dagelijkse omgang getroffen worden door ontelbare "belachelijke kantjes van kolonisatie". En tevergeefs moeten wij argumen teren tegen opinies waarin b.v. alle Indonesiërs verward worden met Ja vanen, Boeddhistische cultuurpatronen verward worden met Moslimse, Agoes een communist genoemd wordt (en daarmee afgelopen) en Parto een "neo fascist (en daarmee afgelopen). Wa jang is een soort Indonesisch poppen spel als Jan Klaassen en Semar een clown zoals Pipo. D.w.z. Indonesië wordt bekeken door het enge doorkijk-patroon van politiek- cultureel Holland en men blijft volsla gen blind voor al het andere wat dit volk te bieden heeft aan onafzienbare terreinen van schoonheid en wijsheid. Maria Dermoützoals zij j 6 jaar geleden uit Indië kwam: een onbekende ambtenaars- vrouw, één van de vele "kolonialen"waar iedereen alles van weet Dit werd ons plotseling op scherpe wijze duidelijk toen wij in een oude "d'Oriënt" (van 4 aug. 1933) bijgaande foto zagen van Maria Dermoüt, die aan het moderne Nederland eigenlijk alleen bekend is in haar "nieuwe gedaante" (zie de andere foto) als de begaafde schrijfster van "Nog pas gisteren", "De Tien Duizend Dingen" en nóg meer werken. Dertig jaar geleden was zij voor het grote publiek eigenlijk niet meer dan een soort "aanhangsel" van de met pensioen vertrekkende Presi dent van het Hooggerechtshof Mr. I. J. Dermoüt. Indische vrouwen waren meestal niet meer dan naamloze echtgenoten van Koloniale ambtenaren die een modder vet pensioen in de wacht gesleept hadden of van particulieren die ge woonweg bulkten van de enorme tan tièmes, die men op de arme onder drukte Javaanse koelie had buitge maakt. Cultuur was er niet in Indone sië, noch welke andere vorm van hu maniteit ook. Alle Indische Nederlan ders waren van hoog tot laag alleen maar geldzuchtige kolonialen, en daar was de kous mee af. Als Maria Dermoüt nooit geschreven had, zou ze voor het Hollandse publiek zeker nooit méér geweest zijn dan één van die arrogante Njonja Besars, die in Indië een lui en lekker leventje leid den, omringd door een staf van slaaf se baboes. En misschien zijn er nog steeds vele "culturelen" die denken dat Maria Dermoüt pas hier in Holland heeft leren denken en schrijven. En alleen Indischgasten weten dat deze hoogstaande vrouw al van haar eerste levensdag af haar Land van Herkomst diep doorschouwd en doorleefd heeft, vér voorbij haar burgerlijke limites van positie en stand. En dat zij door alles wat haar fijne geest beroerde buiten haar Njonja Besar-leven zó bewogen is geweest en zó volledig gevormd, dat zij op haar 62ste Levensjaar gedrongen werd om daarover te schrijven. Niet over haar maatschappelijke leven, niet over al de heerlijkheden van cultureel Europa, maar over het simpele leven van klein Indisch meisje in de oedik tot aan de eeuwig aan Europeanen voorbij gaande wijsheid van de Javaanse mys tiek toe. En dat zijn wij allemaal geweest, wij Indischgasten. Véél meer dan ambte naar of handelaar of planter. Of naam loze echtgenoten van deze werkuit- voerders van de Nederlandse admini stratie in Indië. Verreweg de meesten onzer hebben nooit kunnen schrijven van wat in "het klokhuis van hun ziel" leefde, ook al omdat de stugge Euro pese talen niet bij machte zijn om de vele nuances van het Oosterse denken en leven onder woorden te brengen. Wij zijn allemaal véél meer geweest dan ons pensioen, onze lintjes of onze (schaarse) banktegoeden suggereren. Goddank veel rijker-van-geest ook dan het armoedige leven dat velen onzer nu leiden doet vermoeden, nu wij ALLES verloren hebben. Geen enkele Indischman getuigt in Tong Tong over grootse carrières en wij hebben vaak met een brok in onze keel geluisterd naar een simpel getuigenis van een onbetekenend voorval van een man die boeken vol had kunnen schrijven over het fantastische werk dat hij in Indië verrichtte: woeste gronden tot cultuur brengen, samenlevingen stichten, brug gen en scholen bouwen, volksgezond heid bevorderen, enz. enz. enz. zonder eind! Maar voor wie wérkelijk bete kenisvol en onvergetelijk gebleven zijn: de vriendschap van een kebon, een maaltijd in een waroeng, een mijme rende rustpauze aan een bosrand... Dat alles was "koloniaal werk" en men mag dit werk meten met zijn deug den en zijn gebreken, al naar de waard zijn gasten vertrouwt, maar het was ons Leven NIET. En het Lot heeft ons dit werk afgenomen, verdiend of niet, en we mogen er zowel bij Nederlan ders als Indonesiërs om veroordeeld worden tot vele decennia na deze, maar noch het geluk, noch de trots, noch de wijsheid, noch de ruimte-van geest kan men ons ontnemen, die wij in dat leven gewonnen hebben. En ook gegeven. En nog vele jaren later zullen er getuigenissen uitgesproken worden als wij dezer dagen ontvingen van Me vrouw van der Made-Klein die ons een Indisch boek" terugstuurde uit onze boekhandel in een uitbarsting van woe de en een "in tranen verstikte stem" om de domheid en valsheid die er uit spraken. Omdat 't immers geschreven was door óók zo'n bekrompen bet weter met een "voorbedachte visie" op Indië. Die na een paar maanden in Indië dit land en zijn volk wel "in zijn zak had" en er dus oorvegen uitdelend in rond wandelde en alles wat "aloes" was afmat naar zijn eigen grove, botte mentaliteit. O ja, nog steeds sluipen zulke boe ken de Nederlandse boekenmarkt bin nen. Het enige wat we dóen kunnen is er geen woord aan vuil maken, want erop ingaan maakt alleen dat we óók bot en grof worden. En vals en zuur en bitter. En dat willen we dit blad, het enige dat we nog over hebben van ons Indische leven, niet aandoen.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1969 | | pagina 4