ALWEER
11e Pasar Malam
Tong Tong
nodigde hem uit bij de V.O.C. dienst
te nemen en wel als opperkoopman,
een hoge rang voor een 27-jarige. Dat
Van den Broecke van Indië niets af
wist, mocht niet hinderen: Reynst wist
er evenmin iets van af.
Was hij maar bij moeder thuis, of
ten minste in Afrika gebleven, want
Van den Broecke was in dat wereld
deel met zijn kleine verhoudingen veel
beter op zijn plaats dan als radertje
in de machtige handelsmachine der
O.l. Compagnie. Het was gemakke
lijker in Afrika no. 1 te worden, èn
te blijven, dan in Azië nog hoger te
klimmen. Verder dan opperkoopman
heeft Van den Broecke het niet ge
bracht.
Toch heeft hij de Compagnie 14 jaar
aan één stuk door gediend en zijn
ontslag was nog eervol ook. De eerste
jaren scheen alles nog al te vlotten.
Hij begon de Nederlandse handel in
de Rode Zee, waar "Christen-honden"
weinig welkom waren. Hij stichtte er
het eerste kantoor te Mokka en her
opende in India de factorij Soeratte.
Op een dier reizen had hij een ont
moeting, te curieus om niet te vertel
len. In mei 1616 trok hij voor onder
handelingen het Arabische binnenland
in, naar Sana, zetel van de Turkse
stadhouder. Lange tijd zou hij de enige
Nederlander zijn, die ooit dit oord be
zocht en ook nu nog wordt door geen
onzer reis-bureaux of reis-verenigin-
gen een excursie derwaarts onderno
men, zelfs niet voor een safari. Be
grijpelijk is daarom, dat Van, den
Broekce zich voelde toen hij de muur
van de stad beklom en zijn trompetter
beval, "het deuntje Wilhelmus van
Nassouwen" te blazen. Doch daar
werd hij opeens door een Turk aan
de arm getrokken, die hem in het
Italiaans toebeet. "Of wij het fort al
in (veroverd) hadden, omdat wij het
deuntje van de Prins bliezen?"
Aan de stomverbaasde Van den
Broecke verhaalde toen de Turk, dat
hij vroeger als slaaf op de galeien van
Spanje's admiraal Spinola gediend
had. Hij zal dus ergens in de Middel
landse zee door de Genuëzen gevan
gen zijn gemaakt Spinola was n.l.
een Genuees en daarop met een
galei naar het Noorden zijn gevaren.
Voor Duinkerken was de galei door
de Nederlanders veroverd en onze
Turk was, zij het niet als gastarbeider,
maar dan toch als vrij man in Holland
gekomen. Hij had den Haag bezocht
en was zelfs in het leger van Prins
Maurits geweest, over wie hij veel
goeds wist te vertellen. Nu was hij
weer terug onder zijn geloofsgenoten
en diende de Turkse gouverneur als
barbier.
Men begrijpt, dat na deze onthulling
de verhouding tot iemand als Van den
Broecke erg hartelijk werd en de Turk
sloofde zich uit door hem op een hoge
toren te brengen, waar een vervaar
lijke leeuw binnen een ijzeren kooi op
gesloten zat. Dus toch nog zo iets als
een safari!
Daarna bezocht Van den Broecke
nog de Afrikaanse eilanden Madagas
kar en Mauritius, doch op de terug
reis leed hij schipbreuk op de west
kust van India. Gelukkig brachten hij
en de bemanning er het leven bij af
en zelfs wist hij de halve lading nog
uit het wrak te bergen binnen een op
geworpen versterking. Er was echter
geen scheepsgelegenheid, en daarom
besloot hij met zijn 103 man, die het
beste van de lading meevoerden, "in
den name God's" dwars door het
ruige vasteland van India naar Masuli-
patnam op de ooskust te trekken. Na
8 weken zwoegen kwamen zij er op
Kerstavond 1617 aan, met slechts een
verlies van drie man. Ze hadden tegen
de inboorlingen van het binnenland
moeten vechten. Een hoogst avontuur
lijke tocht, die hem de reputatie van
onverschrokken en succesvol koop
man opleverde. Een prentje van de
"Baricade ten Broecke" vindt men in
zijn boekje.
Een klein jaar later zat Van den
Broecke met Coen in het door Java
nen en Engelsen benauwde fort Jaca-
tra, waarover reeds een vorig stukje
handelde. Coen, die hem tot op zekere
hoogte waardeerde, benoemde hem
tot gouverneur van Soeratte, doch
juist, toen hij zee koos om zijn nieuwe
NU BEIDE HALLEN HELEMAAL
OVER DE HONDERD STANDS
WAARVAN DERTIG(I) EET-,
DRINK- EN SNOEPSTANDS I I
IN ALLES KEUZE GENOEG
VERGEET 'M NIET, DE
HOUTRUST DEN HAAG
24 t/m 28 JUNI 1969
standplaats te bereiken, dook de En
gelse vloot aan de kim op en Van den
Broecke moest rechtsomkeert naar
Jacatra terug. Dit was een rampzalige
ontmoeting, want daarna benoemde
Coen hem, nét nog voor zijn 'vertrek
naar de Molukken, tot kommandant
der "benarde veste". Van den Broecke
was een vlot zakenman, actief en
energiek, doch geen geboren leider.
Allerminst bezat hij die moed, vastbe
radenheid en inzicht vereist in een
door duizenden vijanden bedreigd
kasteel met een woelige, lastige be
zetting. Voelde Coen het onheil aan
komen, toen hij het nieuwe hoofd
waarschuwde, niet met de Javanen te
onderhandelen?
En dit was nu juist, wat onze held
gedaan heeft. Het begon argeloos met
brieven, over en weer steelsgewijze
bezorgd. Daarna gingen drie Neder
landers naar de "koning" van Jacatra
en kwamen drie Javanen in het fort.
Ten slotte werd een prachtig vredes-
tractaat getekend, zij het ten koste
van wat geld. Wederzijds werden ge
schenken uitgewisseld, op beider forti
ficaties witte vredesvlaggen gehesen.
Overal heerste grote vreugde. Maar
ter bevestiging der herstelde vriend
schap noodde de "koning" Van den
Broecke tot een bezoek aan zijn hof
uit. Deze riep toen de Raad bijeen en
lang werd er over gedelibereerd of
hij zich in het hol van de Jacatraanse
tijger zou begeven. Met de stem van
ds. Hulsebos tegen werd besloten, dat
Van den Broecke met enige anderen,
w.o. de "doctor" de Haan (feitelijk
slechts chirurgijn) het er op zou wa
gen.
Op 22 jan. 1619, vm. 10 uur vertrok
ken zij naar het Javaanse hof, doch
nauwelijks gezeten, werden ze over
vallen, geslagen, beroofd, aan handen
en voeten gebonden en daarop voor
de "koning" gesleept, die hen in de
ijzers en het blok liet zetten. Hier had
Van den Broecke zijn Regulusrol kun
nen spelen, doch hoewel hij het tegen
deel beweerde, er bleek weinig van.
Hij werd n.l. gedwongen op een bol
werk van de kota Jacatra te klimmen
om vandaar in 's konings naam de
Nederlanders in het fort tot overgave
aan te sporen. Alle verzet was toch
hopeloos! En wat schreef hij 15 jaar
later in zijn boek? "Hierop staande,
strengelijk gebonden en de strop om
de hals, gaf (ik) ons volk moed en
courage, in plaats van overgeven te
roepen; waarover mij de Javanen ach
terover trokken en weer langs de aar
de naar het hof sleepten". Op deze
zinsnede, van hem zelf, heeft enige
honderden jaren Van den Broecke's
reputatie van "Regulus" berust, totdat
nu net een eeuw geleden De Jonge
een vijftal briefjes publiceerde, die hij
omstreeks die tijd uit zijn gevangen
schap tot de ingesloten bezetting
schreef. Hierin viel weinig van helden
moed te bekennen.
7