VERMAAT ZONEN Beethoven en de moordenaars Alas-gedang. De afdeling, waar zich vele djahats (booswichten) verzamel den. Omdat 't zó afgelegen lag, slechts te voet of te paard bereikbaar langs een steil bergpad, dat alleen met de toewan-siender rekening gehouden hoefde te worden. De afdelingschef. O ja, af ten toe kwam de toewan- besar ook wel klilingen. (Ronde doen). Maar wat merkten hij en zijn employé van de verboden praktijken, die in de kampong werden bedreven? Als zij de hoofdmandoer maar méé hadden. En die deelde in de winst, bij 't dadoe- spel. (dobbel). Ruimschoots. Regelmatig werd op de besaran amok gerapporteerd. Om een gobang, (halve stuiver) een djagoeng-bakar (geroos terde maiskolf) stonden de heethoof den elkaar naar 't leven. Meestal was er dan wel een diepere achtergrond. Waarbij vrouwen een grote rol speel den. Een madurees hoeft immers maar een zijdelingse blik te werpen op de vrouw van een ander. Dat is voldoen de om 't bloed van de echtgenoot te doen koken. Hij lokt een woordenwis seling uit, trekt bliksemsnel zijn piso- blatti (mes) en brengt zijn "rivaal" een verwonding toe; liefst dodelijk. Hij wil bij zijn vrienden 't gezicht niet verlie zen. De employé van Alas-gedang werd overgeplaatst, mijn man als zijn op volger aangewezen. Wij waren een paar maanden getrouwd. Nergens anders, stond ik iedere dag zoveel angsten uit; als mijn man de aanplant in ging. Gewapend met een revolver deed hij zijn werk. Soms kwamen beterwillenden hem waar schuwen: "Awas dalem, Soeha... hij zit zijn mes te slijpen". Dan was er maar één manier om 't prestige te handhaven. De leeuw op zoeken in zijn hol. Maar wie kwam er straks als overwinnaar uit? Hier móest hardhandig opgetreden worden. De raddraaiers werden één voor één 't land afgestuurd. Ze vertrokken zon der meer. Waren toch niet langer kras- san (thuis) onder 't nieuwe regiem. Ze rolden hun matjes met de figuren er op van de kodoh-oelo, slang en kikker. En maakten elders de boel onveilig. Er waren zóveel ondernemingen. En zo, na een maand of vijf, zes, heerste eindelijk rust en vrede op de eens zo rumoerige afdeling. Na een weldadige regenbui in de mid daguren, stond op een avond de maan hoog aan de hemel. Bomen en strui ken pronkten met kronen van flonke rende juwelen. En ook op 't grasveldje lagen de diamantjes voor 't oprapen. Over de hele omtrek hing een intense rust. Slechts verstoord door de gewo ne geluiden van de tropische nacht. Krekels, 't gefladder van jagende vleermuizen. Af en toe een tjktjk. tjk... van tjitjaks tegen de muur. Ik was alleen thuis. Mijn man werkte op de besaran aan de kasstaten. Daar was hij, aan 't begin van elke maand, vier, vijf avonden zoet mee. Ongezel lig. Maar, dat hoorde er eenmaal bij. Vervelen deed ik me in elk geval nooit. Ik had mijn boeken, muziek; de kleertjes van 't kindje dat zich had aangekondigd. In de na-middag was hij op zijn paard gestapt. Ik verwachtte hem niet thuis vóór van avond half elf, elf uur. Nadat ik mijn eenzame maaltijd had gebruikt, sloot Sarah, onze baboe kokkie deuren en ramen, om zich na een "selamat malam, njah-moeda" in haar eigen kamertje terug te trekken. Alleen in de kamer waar ik zat, ston den alle ramen nog wijd open. De nacht was té mooi, om buiten te slui ten. Uren had ik bij een gasoline-lamp zit ten borduren aan roosjes en vergeet- mij-niet, op minuscule hemdjes. Totdat ineens 't licht flauwer en flauwer werd en plotseling, fffftuit^floepte. De lamp was leeg gebrand. Ik draaide 't kraantje dicht, 't Was tijd om op te houden. Elf uur ook al weer; hij zou zó wel thuis komen. Ik liep naar 't raam in de erker en keek omlaag. Of op 't pad nog niet een zwarte stip naderbij kwam. De regen had alle nevels weg gevaagd. Als een meer van vloeibaar zilver, lag in de verte straat Bali te blinken, 't Lichtje van de vuurtoren op 't Duiven- eiland brandde voor spek en bonen. Wat een rust ging er uit van 't land schap. Ons huis stond boven op een heuvel. Als een breed lint slingerde 't pad zich naar omlaag, om in de duisternis van 't rubberbos te verdwij nen. Diep snoof ik de avondlucht op. Lek ker rook 't; naar kemoening en dje roek-bloesem. In de koffietuinen ach ter 't huis, huilde een loewak (soort bunzing) terwijl hij zich te goed deed aan overrijpe besjes. En wat was dat? JUWELIERS 4 x DEN HAAG NU OOK IN HET Tjoelik..tjoelik..tjoelik.De dieven- vogel? Hij waarschuwde, er hing on heil in de lucht. Dieven en moorde naars waren actief... Nog wel bij hel dere maan. Terwijl ik uitkeek over de daken van de kamponghuisjes, hoorde ik zachte, weemoedige tonen uit 'n bamboefluit je opstijgen. Zeker Moeksin, de jon ge tapper. Die, vóór zijn huisje op de baléh-baléh, zijn twijfel uitblies. Zijn onzekerheid omtrent de wedergevoe- lens van Rachmani. 't Dochtertje van de waronghouder, op wie hij zijn vu rige madurese zinnen had gezet. Hij had overigens helemaal geen redenen om te twijfelen. Rachmani was ook op hém gesteld, vertelde vanmorgen Sarah nog. In de kampong werd nergens anders over gesproken dan over 't grote feest, de selamatan die door weder zijdse ouders gegeven zou worden. Binnenkort kwamen ze wel toestem ming vragen voor 't bouwen van een grote loods. Zoals gebruikelijk. "Pengaporah dalem", kondigden zij zich dan aan. Meestal laat op de avond. Nu kwamen zij met hun vieren. Twee vaders en twee moeders. Voor de stoep hurkten zij neer; de vrouwen een beetje achteraf. Pas als ik ze bin nen riep, schuifelden de mannen be leefd langs me heen, de kamer in. Waar mijn man aan zijn bureau zat. De vrouwen bleven bescheiden buiten. Zij boden mij een koperen schaal, die ik nauwelijks torsen kon. Een gehaakt kleedje bedekte de "goede gaven". Gewoonlijk bestonden die uit vruchten. Pisang-ambon, mangga's, sawoh's, een ananas. Op een schaaltje, hoog- opgestapeld, allerlei djadjans (koek jes) die ze voor 't komende feest in de stad al hadden ingeslagen. Verder tien groezelige eieren. Meestal in staat van bederf. Maar dat deerde niet. 't Deed aan de smaak toch niets af! De levende kip nam kebon buiten al in ontvangst. Hij bevrijdde 't dier van 't verlammende touwtje om de poten. En schoof haar zo lang onder een mand in de keuken. Op een oude gonnie-zak. In de kamer rekende ik vlug uit. Twee kwartjes voor de vruchten, twee voor de kip, voor de eieren en koekjes samen ook vijftig cent. Met een gulden als bijdrage voor de selamatan, werd dat precies een rijksdaalder. Ik legde een blinkende in 't bakje van de eie ren en drapeerde 't kleed over 't lege blad. 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1969 | | pagina 12