IN DE BIJGEBOUWEN Het is drie uur 's middags, een gewo ne trieste middag in juli, waarin de zomerzon kennelijk ook met vakantie is, zoals haast iedereen om deze tijd. Met weemoed denk ik terug aan de tropenzon, die op dit uur van de dag zich zoetjesaan dromerig begint terug te trekken. Wij kinderen sluipen dan naar de bij gebouwen, waar kokkie met baboe- tjoetjie 'n saudara-kwestie bespreekt. Kokkie met haar eeuwige soessoer in haar bolronde linkerwang, hurkt voor een anglo op de achtergalerij. Met haar ene hand al kipassende en haar rechterhand al roerende in een pan met kolak pisang houdt ze ons terdege in de gaten. Baboe-tjoetjie is aan het strijken, daarbij gaan haar ogen koket flirtend steeds naar kebon, die water staat te putten. Baboe is wat je noemt een verlaten vrouw. Haar man is larie met een slechte Bandoengse vrouw, "di gondol sétan Bandoong", zegt Baboe zielig. Toch is ze er niet bepaald van onder steboven, en heeft geweldig veel chance bij alle kebons en djongossen uit de buurt. We vragen ons kwasi voor de domme houdend: "Bikin apa toch Ki?" "Ajo, poorèt, poorèt, nonnie nonnie moestie slapen!" vermaant ze met de pollepel zwaaiend. Slapen, ja iedereen in huis hoorde op dit uur te slapen. De stilte in huis wordt wreed verstoord door het gejank van Djillie onze hond, die probeerde één of andere versnapering van kok kie weg te kapen en een diengklik naar z'n achterwerk kreeg. Om dezelfde reden sluipen wij ook naar de bijgebouwen, want behalve kolak had kokkie ook ketellakoekjes gebakken. Je rook de zoete baklucht tot helemaal in de slaapkamers. In tegenstelling met Djillie krijgen wij geen diengklik maar een vieze natte roodbruine soessoer naar ons hoofd, die wij handig ontwijken, toch een ketellakoekje wegkapend! Het gerammel van de putemmer en het sèk sèk van de sapoe bieting, waarmee kebon de achtergalerij schrobt. Het luide gebabbel van de bedienden storen de slapers in het stille huis niet. Het hoort gewoon bij de bijgebouwen. Als ik 's middags geboeid door één of ander mooi boek uit de schoolbiblio theek toch in bed lag, gebeurde het wel eens, dat ik wegdoezelde en als van heel verre deze bijgebouwen ge luiden hoorde, totdat ik vast insliep. Het was alsof deze geluiden me in slaap hadden gezongen. Het kirrende geflirt van Boe met Ke bon en andere bijgebouwengeluiden vormden als het ware een lied met een bepaald ritme en een vertrouwde melodie. We zouden denk ik niet kun nen slapen, als het doodstil was. Als ik om vier uur wakker werd door alle leven en beweging in huis, bleef ik toch altijd even liggen luisteren naar het pjoer-pjoer van het spetterende water uit de door kebon zelfgemaakte bamboespuit, waarmee hij de mangga- bomen besproeide, die in volle bloei stonden. Traag kliengkliengelend, klikklokten de dogkarpaartjes voorbij op weg naar de stad, op zoek naar nieuwe vrachtjes. Dan opeens spring ik uit bed, schiet mijn slofjes aan en loop naar de ach tergalerij, waar de anderen al aan tafel zitten met een dampend bord kolak voor zich. Eens kwam er iets over vieren een Radèn de achtergalerij op, een tamoe van Baboe-tjoetjie. Een tenger mans persoon met mooie dichte leren selop aan z'n voeten! De punt van de ge- wieroede sarong hield hij als een heer in de hand bij het lopen. In de boven- zak van de witte djas-toetoep staken zichtbaar voor iedereen een notitie boekje, een gouden vulpen en vulpot lood. De donkere bril hield hij op, ook als hij uit de zon liep. Een geletterd man dus, zo te zien. Tante Toetie, op weg naar de keuken keek misprijzend van baboe naar de Radèn, zodat Boe zich geroepen voel de hem te verontschuldigen met een: "Ini saudara saja, njah moeda!" Tante Toet, niet tevreden met dit ant woord, ondervraagt Kokkie over deze verwantschap. Kokkie toch al jaloers op Boe's jeugd en ronde vormen ant woordt snibbig: "Sapa bilang saudara, nongsèng, njah moeda!" "Itoe radèn keliatanja soedah kawin", merkte Tan te zuur op. "Allah, mbok biar toch, non", suste Tjang. "Bini moeda djoega bisa". En eens, toen Tante, Boe betrapte in een stoeipartij met kabon viel ze kwaad uit "allah tobat, aalmaal slèfde, die mannen, biar boedak, biar kan- djeng, als maar ziet prempoean megal- megol, djadi gila!" "Huh, tjèlèng kon- dé!", schold ze, terwijl ze woeste blik ken naar oom Piet zond, die geschrok ken helemaal wegdook achter "De Locomotief". Alleen de tabaksrook kringelde boven de krant uit. "Zeg ouwe, eet jij je kolak niet?", vroeg tante niet al te vriendelijk. "Ach wach even toch, nog warrem si", antwoord de oom Piet kleintjes. "Laat maar eerst koud toch!". In de bijgebouwen is het nu stil ge worden, Kokkie loopt met een kleine gendoh, haar nichtje en knechtje in de keuken, het erf af naar huis. Zwij gend loopt baboe tjoetjie naar binnen met een bakoel vol schoon strijkgoed. Als ze langs Tante komt, die vlak bij de deur zit neigt ze gracieus, gelijk een balletdanseres, die haar eerste debuut maakt. En met een verlegen lachje zegt ze bedeesd "premissie njah moeda". Oom Piet begint opeens verwoed in de kolak te blazen, terwijl z'n ogen stiekem boven z'n leesbril naar Boe gluren! In keurig Nederlands zegt Tante opeens "Je zou je neus wel eens aan de kolak kunnen verbranden Pieter!" "Wawaaaat?" roept oom Piet verschrikt uit en vangt nog net op tijd z'n bril op die in de warme kolak dreigt te belanden. We schieten allen in de lach. Het is opeens oergezellig, dit thee en kolak-uurtje, totdat het tijd wordt om te mandiën. Op straat klinkt de roep van de bibi tènong "kwé, kwé, taartjies, taartjies dari njonjah de Jong". Non Hennie Het was een betrekkelijk kleine toko, de P.&D.-zaak "KON", vlak bij de Simpangbrug op de weg naar het Goebeng station, maar elke Soerabajaan herinnert zich het punt direct. Vooral de bewoners van de Goebeng-, Embong- en Simpangbuurt. Foto At. Soetjahjo t t'- :i WK'.!»»* 15

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1969 | | pagina 15