^herinnering aan ^Pemalang (II)
HERINNERING AAN PEMALANG (2)
Nooit verveelden we ons. Voor de
ouderen was het anders, dit getuigt
een liedje, dat goed in mijn herinne
ring bewaard is gebleven. Voorgedra
gen tijdens een feest bij onze regent,
door een toentertijd kersverse Hollan
der:
"O Pemalang, o Pemalang,
Is me dat een rot geval,
Als je eens een bok wilt schieten
Staat die daar allang op stal".
Afgezien van de waarheid voor wat
het vertier betrof, waren de wilde
bokken, in de gedaante van herten en
reeën ook legio aanwezig in de bos
sen rond ons stadje. Vader en broers
hadden dit meermalen bewezen door
er een als buit thuis te brengen. On
getwijfeld was Pemalang een dooie
stad en een achtergebleven gebied.
Maar er kwam een tijd, waardoor het
als het ware uit een honderdjarige
slaap ontwaakte. Dat was toen de
suikercultuur daar de grond openleg
de. Toen kwamen de suikerfabrieken
als paddestoelen uit de grond rijzen.
Wij woonden gauw tussen suikerlui.
Op alle gebied was de opleving
merkbaar. Een nieuwe pasar kwam,
nieuwe textiel toko's en zowaar kregen
wij een bioscoop, ofschoon van bam
boe opgetrokken. Dit was omstreeks
1914.
De eerste wereldoorlog volgde al
spoedig. Het was ook in deze tijd dat
we voor het eerst met een automobiel
kennismaakten. Circussen vonden het
opeens wel de moeite waard om Pe
malang aan te doen. Het meest merk
baar was de aanwas van leerlingen op
de Europese Lagere School. Telde die
voordien slechts twintig tot dertig leer
lingen, daarna groeide het aan tot wel
honderdtien, ook 't aantal onderwijzers
steeg.
Het meest interesseerden ons de
zwaar bevrachte ossekarren, die gere
geld onze woning passeerden tegen de
tijd dat de fabrieken gingen draaien,
bevracht met de sappigste en zoetste
suikerrietstammen. Als bijen aan een
honingraat hingen we er aan en trok
ken en rukten dat het een lust was.
Of de karrevoerder met z'n zweep
naar ons sloeg het deerde ons niet.
We beten door tot we zo'n heerlijke
stam te pakken hadden. In triomf werd
die naar het achtererf in de schaduw
van de bijgebouwen gedragen waar er
onder gezellige kout net zo lang ge
sabbeld en gekauwd werd tot er niets
meer te kauwen viel, maar kebon des-
temeer werk hacf aan schoonmaken.
Arme kebon!
Buiten dit alles was 't vader die bij
de veranderde situatie zijde spon. Hij
kreeg namelijk de post van de omlig
gende fabrieken te verzorgen tegen
een kleine vergoeding en bovendien,
van elke fabriek een pikol of honderd
kilo suiker 'sjaars. Dit betekende dat
moeder nooit geld voor suiker hoefde
uit te geven. Tamarinde siroop of koek
jes bereidde zij zonder een cent uit te
geven, want asem groeide aan de
voorkant van ons erf, aan de straat
kant. Bij dit alles hadden we het krap,
want vele varkens maakten de spoe
ling dun. (Tante Bet bedoelt dat het
gezin steeds meer groeide). Geen
nood echter. Ook hier wisten mijn ou
ders een mouw aan te passen. Moeder
wist van wanten. Ze richtte een frö
belschool op voor Chinese en andere
kinderen, en maakte ze rijp voor de
Europese Lagere School.
Dit met succes. Jammer echter werden
zij niet altijd toegelaten tot die school.
Dit kon alleen als de vader een be
trekking bij het gouvernement had.
Toch vonden vele ouders het de moei
te waard hun kinderen in de Neder
landse taal te laten onderwijzen.
Hoe vaak hielden we ons buik vast,
van 't lachen, als zij 't spel dat moeder
hen had geleerd, nadeden. Vooral bij
't "kruip door, sluip door..." Dit werd
dusdanig verminkt dat het zó klonk:
"Krèp doh slèp doh, die maal die
djedah-djedoh.
We zaten dan onder het open raam
in de slaapkamer en konden alles goed
zien en horen.
Moeder gaf eveneens les in hand
werken. Bijvoorbeeld kantklossen, bor
duren, haken, naaien etc. Des och
tends had de les voor de voorberei
ding van het Lager Onderwijs plaats
en 's middags 't handwerken. Moeder
had die kennis opgedaan in het grote
klooster te Batavia, waar ze elf jaar
verbleef. Een goed deel van haar jeugd
wel. Dit alles is haar mooi te stade
gekomen. Ze verdiende haast net zo
veel als mijn vader. Dit was ook heel
nodig, vooral toen de oudste jongens
naar een hogere school moesten in
Batavia.
Op mooie zondagen, als er geen
vriendjes kwamen, van de omliggende
fabrieken, paaiden we vader om met
ons op vogeljacht te gaan. Dit was
een interessante, doch dikwijls ver
moeiende bezigheid. Immers het ge
beurde niet zelden dat vader zo'n vo
gel aanschoot, dan fladderde 't dier
rond en wij moesten er als jachthonden
achteraan. Doodmoe kwamen wij dan
thuis, met een aantal tekoeroers. Dit
betekende een heerlijk maal in het
vooruitzicht. Gebraden of pastei, mm!!
Speciaal moeder kon het verrukkelijk
klaarmaken.
Eerder had ik het er al over, dat wij
tussen 2 bevolkingsgroepen woonden,
tussen Chinezen en Arabieren. Met
beiden stonden wij op goede voet. Dit
feit was toe te schrijven aan Vader's
medische kennis. In feite was vader
bestemd voor arts. Helaas had hij zijn
studie niet kunnen voleinden. Zodoen
de, eveneens doordat Pemalang in het
begin dat we er waren, geen arts be
zat. Daaraan was hun aanhankelijkheid
jegens onze familie denk ik toe te
schrijven. Menigeen had hij uit de
greep van de dood gered, armen of
benen zo ze gebroken waren, gespalkt
en geheeld.
Was er ergens feest om de een of
andere reden, we gingen er heen. Ik
vond dat die twee groepen één ding
met elkaar gemeen hadden, namelijk
dat bij zo'n gelegenheid leden van
beider kunne van elkaar gescheiden
zaten. Het grote verschil lag hierin, dat
de Chinezen naar hartelust arak kon
den drinken? en de Arabieren, Mo
hammedaan, niet. Die hielden zich aan
zwarte koffie of thee. Wat deze groep
weer in tegenstelling met de vorige,
wel deed, was dansen. Uitsluitend dan
de mannen. Op een tamboerijn werd
geslagen en enige der mannen spron
gen daarbij van het ene op het andere
been, terwijl zij daarbij hun ogen ge
sloten hielden. Net of zij bij zulke ge
legenheden in trance waren. Gek,
steeds maar in het rond, als lammetjes
in het vroege voorjaar. Deze mensen
zaten bij festiviteiten uitsluitend op de
grond op de prachtigste tapijten. De
Chinezen niet, die hadden net als de
Europeanen stoelen. Ze zaten netjes
aan tafels maar aten met stokjes. Dit
mag van de Arabieren worden gezegd,
nooit was er katjauw op het eind, waar
ik van de Chinezen niet geheel zeker
van ben. Tante Bet
We breken hier vrij abrupt af, dood
eenvoudig omdat ook andere lezers
wel eens aan de beurt mogen komen,
en Tante Bet voorlopig werkelijk haar
beurtje wel gehad heeft. Overigens zal
de lezer wel begrepen hebben dat
vaak wel wat al te nadrukkelijk uit een
kinderlijke visie van heel lang geleden
gesproken werd. Wat bij al zijn char
me ook wel eens (onbedoeld) hard
kan klinken. Ikzelf heb b.v. die Ara
bische muzikale dansen altijd erg mooi
gevonden. Van een geweldige rhyth-
mische en muzikale spanning, zoals je
tegenwoordig alleen nog maar aan
treft bij geheel door hun muziek mee
gesleepte jongeren in Europa. Ook
zullen de Chinezen met hun arak wel
niet veel verschild hebben van Hollan
ders met hun jenever ,en hoeft het met
stokjes eten geen afbreuk te doen aan
het "netjes" aan tafel zitten.
Toch bewijst deze hele alinea in een
paar korte zinnen hoe veelzijdig vor
mend het opgroeien in een kleine
plaats kon zijn, waar te weinig euro-
peanen waren om mee om te gaan,
maar dus des te meer mogelijkheden
bestonden om andere volksgroepen en
culturen te leren kennen. Red. T.T.
19