HEBBEN DE INDONESIËRS VAN DE COMPAGNIE GELEERD? Door Dr. H. J. de Graaf Terwijl Spanjaarden en Portugezen, Fransen en Italianen zich ingespannen hebben om hun cultuur en beschaving aan de bewoners hunner koloniën op ie leggen, hebben de Nederlanders feitelijk nooit een ernstige poging gedaan om hun cultuur, de Nederlandse, in Indonesië aan de man te brengen, op een enkele uitzondering na. Dit is hun wel eens verweten. Wat zou het prachtig zijn geweest, zo zegt men, als de Nederlandse beschaving in de Archipel had wortel geschoten en welk een band zou er ontstaan zijn tussen het moederland en zijn overzeese gebieden! Wijselijk hebben de Nederlanders deze cultuurverbreiding nagelaten et. zich beperkt tot handel drijven. Zij hadden gezien, welk 'n geloofsfanatis me de Portugezen in de Moslimse Noord-Molukken ontketend hadden, toen zij poogden daar hun cultuur, waarmede hun Katholiek geloof onaf scheidbaar verbonden was, in te voe ren. Het verzet was er zó hevig ge weest, dat zij hun sterke forten in dit gebied hadden moeten opgeven, en zich beperken tot de Zuid-Molukken, waar nog heidenen woonden, die zich gemakkelijker lieten dopen. De Neder landers onthielden zich daarom wijse lijk van geloofspropaganda ten einde bij de Mohammedanen geen geloofs- hartstochten wakker te maken. Zelfs hun taal hebben zij niet willen invoeren b.v. als handelstaal. Zij be hielpen zich met Maleis of Portugees. Wellicht vreesden zij hun Inheemse concurrenten al te wijs te maken. Een Indonesiër, die het Nederlands be heerste, was een witte raaf, zoals de Javaanse sjabander Mirma-Gati te Ja para of de Ambonees Zacharias Bin- tang. Zij bemoeiden zich dus niet met de cultuur der bevolking. Ook was het contact tussen de beide rassen ge ring. Het beperkte zich tot de omge ving der handels- en bestuursposten, en tot de hoven der vorsten en aan zienlijken. Kratons en paleizen werden van tijd tot tijd door geschenken brengende gezantschappen bezocht, die zich bij het onderhoud van tolken bedienden. Hoe oordeelden overigens de Indo nesiërs over hun westerse gasten? Wij kunnen dit vernemen uit hun eigen ge schriften, kronieken en babad's. Daar de schrijvers er niet van droomden, dat ooit de Belanda's hierin -zouden neuzen, kunnen wij aannemen, dat zij er hun eigen oordeel in uitspraken. De Inheemsen vonden de Nederlan ders maar vreemde lieden. Zij werden geregeerd door een koning de Oost-Indische Compagnie liet hen n.l. in de waan, dat zij door een koning, de prins van Oranje bestuurd werden, die echter maar stadhouder was en over de Compagnie zelve weinig te zeggen had. Deze vorst zag men ech ter nooit, hij was zéér ver weg. Toch traden de Hollanders zéér gediscipli neerd op, uitgezonderd als zij dronken waren, wat destijds nog al eens voor kwam. Zij werkten eensgezind samen, en toch waren zij geen familie! Hoogst raadselachtig was dit voor een bevol king, voor wie de familieverhouding alles betekende. Vandaar dat in de Javaanse roman "Baron Sakènder" 't hoogste bestuurslichaam der vreem delingen, de Raad van Indië als een gezelschap broeders wordt voorge steld .Het was immers onmogelijk dat lieden, die niet door banden des bloeds verbonden waren, zó konden samenwerken. Voorts waren zij ter zee en te land zeer machtig en beschikten over een onvoorstelbare rijkdom. Te genover deze schatten staken de be scheiden middelen der Javaanse vor sten, ook al heetten zij Paku-Buwana, spijker der wereld, zeer scherp af. Hun onbegrijpelijke namen werden volgens de wijze der volksetymologie verklaard. Jan Pietersz. Coen werd Djangkoeng, de lange; G. G. Maet- suycker werd Ahmad Sjoekoer; Z. Ed. Abraham van Riebeeck werd Paribe- kusdiman, d.i.: Van Riebeeck is die man. Zo iets gebeurde tot voor kort nog. Dr. Schuurman, zendeling in Oost-Java, werd indertijd door de Ja vanen Soekirman genoemd. De Hollandse karaktereigenschap pen werden zelden bewonderd. Hun nuchtere zakelijkheid en concurrentie- nijd trokken de aandacht .Eens hadden de wong Prasman (Fransen) en de wong Ingris (Engelsen) de Javaanse gouverneur van Japara uit 'n netelige situatie gered. Uit afgunst stuurden de wong Welanda hun mededingers met een lekke schuit de zee in. Midden in de Oceaan zonk het schip en al de Fransen en Engelsen kwamen om! Hun drift, bevorderd door het zenuwen uit puttende klimaat men denke aan tropenkolder wekte de afkeer der Javanen, die zelfbeheersing bij een aristocraat als de hoogste deugd be schouwden. Zo kwam er in 1686 een gezant van de Hoge Regering aan het hof te Karta-Soera, doch deze barst te uit, stampvoette, knarsetandde, smeet zijn hoed op de grond en zei: perdom-perdam (hetgeen ik niet be hoef te vertalen). Aanvankelijk golden deze vreemde lingen ook als de minderen der Ja vaanse groten, lieden zonder manie ren. Om hun die te leren moesten zij voor de Soenan met gekruiste benen op de grond zitten. Dit viel de Neder landers, die het sila-zitten niet ge woon waren, pijnlijk. Maar toen de nieuwe Soenan Mangkoe-Rat in 1677 door rebellen uit zijn Kraton was ge jaagd, riep hij de hulp der machtige Compagnie in. Voor haar gezanten, de Amral (admiraal) en zijn gevolg, wer den stoeltjes gehaald, zij mochten staande groeten, met de hoed in de hand, ja er werden zelfs handen ge schud. Later werd de verhouding nog intiemer. Vermoedelijk tegen het ein de der 18e eeuw, mogelijk onder in vloed van de Romantiek die dierbare vriendschappen idealiseerde, werd de Een foto van meer dan zestig jaar geleden: een bruidspaar in de Minahassa, voor deze bijzondere gebeurtenis in Europese kleding gestoken. 6

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1969 | | pagina 6