De huistijger van soerian IK ZAL VERTEL VAN AVONTUUR - Soerian of Soerèn (Redani Jav.) Cedrella Februfiga is een grote boom, met een hoog looizuurgehalte, waarvan de bast als geneesmiddel wordt ge bruikt tegen dysenterie of diarrhee. Naar deze boom is de grote doessoen en het koffieland genoemd, dat ligt halverwege de grote weg, die van Alahan Pandjang naar Moeara Laboeh voert, derhalve in de schaduw van de machtige Piek van Indrapoera of Goenoeng Korintji (3805 M.) en waar men de bronnen kan vinden van de even machtige stroom, nl. de Batang Hari (Verwachting v.d. dag), die met zijn 800 KM lengte Sumatra als in tweeën splitst. (In het gebied Sum. Westkust/Djambi). Eén dier bronnen is te vinden rechts achter de administrateurswoning onder een machtige waringin. Het heldere koude water van deze bron stroomt via een overdekt zwembad naar de vis sol met goerami's) en eendenvijvers door het erf naar de bij het perceel behorende sawahs. Het grote houten huis is op 1 M. hoge betonnen neuten gebouwd en vormt met het omringende landschap één prachtig geheel, geflan keerd als het is door de beide bergtje- mara's, met op de achtergrond de woeste bergformaties van de Boekit Barisan. Vlak achter het huis, syme- trisch met de daknok, verheft zich de 800 M. hoge top van de Boekit Hantoe (Geestesberg), die ruig begroeid is met de reuzen van het regenwoud en van waaruit elke morgen de roep van de siamang (zwarte gibbon) met zijn sterk stemgeluid zijn "Woep-woep- woep!" en tienvoudig weerkaatst door de omringende bergen tot op tien tallen kilometers afstand hoorbaar doet horen. Bij onze omzwervingen door dit woeste en verlaten land bleek ons dat deze streek in de oudheid dichter be volkt moet zijn geweest, want men vindt er zelfs overblijfselen van Hin doe-Javaanse nederzettingen, welker mensen blijkbaar aangetrokken waren door de toenmaals rijke goudvelden van het bovenstroomgebied van de Ba- tang Hari. In de tijd van de Oost-lnd. Compagnie telde men er nog 1300 tambangs (mijnen). Men gelooft zelfs, dat Koning Salomo's goud van Ophir, dienstig voor zijn tempelbouw, uit deze streken afkomstig is. Hoe en waarom de vroegere bevolking van hier weggetrokken is, blijft een raadsel. Nu ligt dit rijke en vruchtbare land ver laten, alhoewel men gelooft, dat er nog rijke goudaders te vinden zijn, vooral bij de Mandai Orai (Betoverde berg) met zijn zeer zonderlinge vorm en in het oog lopende top, die de mensen echter niet durven te betreden, doch die in 1905 desalniettemin door de Assistent-resident van Korintji, in gezelschap van machtige pawangs- rimba, was beklommen. In september 1928 dus nu 41 jaar geleden vestigden mijn broer Alex en ik ons in het grote herenhuis, dat compleet gemeubileerd en zorgvuldig onderhouden werd door Nièk, de huis- of sleutelbewaarder. Aan de voor- en zijkanten van het huis liepen galerijen of veranda's, die middels glasrui ten zijn afgesloten, om wilde dieren en insecten eruit te weren. Bij onze aankomst in de late namid dag, na een 10-urige autorit van 110 km vanuit Padang, werden wij verwel komd door de Angkoe Kepala, de Penghoeloe en Nièk, de Niasser, die zo goed en zo kwaad als het ging ons onthaalde met in de schil gekookte paarse aardappelen en pisang goreng, alles van het eigen erf. Niemand maak te bij die gelegenheid gewag van het bestaan van de huistijger en de kramat op het achtererf. Een week na aankomst werd mijn dochtertje ernstig ziek. Midden in de nacht huilde zij en rilde van de koorts en de kou. Ik liep naar de zijgalerij om warm water te koken. Buiten was het daghelder, want het was volle maan en vriezend koud, het water in het drink glas was bevroren. Ik bukte mij, om het "perfection" pe- troleumfornuis aan te steken en toen ik mij oprichtte en door de ruiten naar buiten keek, kreeg ik de schok van mijn leven,... want buiten wandelde doodgemoedereerd een Sumatraanse koningstijger rond. Ik vloog de binnen- galerij in om een geweer te pakken, maar aangezien ik wél het wapen, maar geen patronen kon vinden, wekte ik mijn broer, waarop wij gezamenlijk langs de galerij liepen om het monster te bespieden. Als een huispoes liep de harimau langs de voorgalerij, be snuffelde de houten traptreden en hief vervolgens al snuivend zijn machtige kop op in de richting van de karbou- wenkraal en de koestallen. Hij had de verleidelijke geur van het vee beslist reeds opgesnoven, maar ook de koei en hadden de aanwezigheid van het ondier bemerkt, want men hoorde hun angstige reacties in de stal en in de kraal, niettegenstaande de kalmerende roepstem van de staljongen. Het waren bange minuten, maar in tegenstelling met onze bange vermoedens liep de harimau kalm langs de rechterzijde van het huis en was al spoedig, nog vóór dat wij tot onszelf kwamen, in de vio lette schaduwen van de ficus onzicht baar geworden. De volgende dag, riepen wij Nièk en al het andere personeel bij elkaar en wezen hun de duidelijke tijgerspo ren rond het huis.. Opeens verscheen er op het verweerde gezicht van de Niasser een brede glimlach en hij zei: "Itu rimau pendjaga rumah dan kramat, Tuan!" "Die tijger is de wachter van het huis en het graf, mijnheer!" Ver wonderd vroegen wij toen: -"Kramat,... waar is die?" "Volgt U mij maar" was het antwoord. Hij leidde ons naar het linker achter deel van het grote erf, dat totaal over woekerd was door metershoge tem- belèkan (lantana) en ander doornig struikgewas. Met vereende krachten werd onmiddellijk begonnen met het omhakken, en verbranden van al dat onkruid. En toen de plaats was aan geveegd, zagen wij onder de hoop humus twee marmeren grafzerken. Wij droegen de mensen op, om het marmer schoon te maken, zo, dat wij hetgeen er op gegraveerd stond zou den kunnen lezen en ook om er een kiek van te kunnen maken. Toen dat gebeurd was, bleek, dat het de graven waren van Jhr de Koek en zijn echt genote, die het land Soerian hadden ontgonnen en er tot aan hun dood hadden gewoond. Mijn aantekeningen betreffende beide graven zijn teloor gegaan tijdens de Japanse bezetting, evenzo het fotoalbum maar wél weet ik mij te herinneren, dat Mevrouw haar man nog een tijdlang heeft over leefd. Wat een moedige vrouw! Trou wens de in die landstreek over het echtpaar lopende legenden zijn er dan ook naar. Keren wij thans terug naar de hoofd figuur in dit opstel. De huistijger was nog enige keren teruggekeerd naar de beide graven, hetgeen te zien was aan de duidelijke sporen, die hij op de nu vers geschoffelde aarde had ach tergelaten. Jammer genoeg heb ik de dagen en de pasarans (ook in mijn notities voorkomende) niet kunnen ont houden, maar nóg weet ik mij te her inneren, dat ze altijd op één en dezelf de dag plaats hadden, dus om de 35 dagen. Ik hoop, dat dit artikel onder de ogen mag komen van de nabestaanden of familie van bovengenoemde Jhr de Koek en dit is dan mogelijk dank zij ons aller Tong Tong. W. F. W. SCHARDIJN. 19

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1969 | | pagina 19