Het Tropische Gelaat van de Plantkunde De bekende bioloog dr. L. van der Pijl, die velen van ons nog wel zullen kennen als leraar biologie in Bandoeng en hoogleraar in Djakarta, heeft 31 oktober j.l. het ambt aanvaard van buitengewoon hoogleraar in de plantkunde aan de Katholieke Universiteit in Nijmegen. Van de rede, die hij onder boven genoemde titel bij die gelegenheid uitsprak, geven wij hieronder een resumé. Buiten Nederland en stellig in Amerika wordt zijn waarde hoog aange slagen. Het verschijnen van een boek met het thema van deze oratie, zou daar met gejuich worden ontvangen. De laatste decennia, aldus dr. van der Pijl, is het inzicht gegroeid, dat de plantkunde als wetenschap op de verkeerde plaats is geboren en met vele vooroordelen gevoed is in een klein, eenzijdig onderdeel van het plan tenleven bij ons in Europa. Als we hier spreken over een plant, denkt menig een aan de geranium in de venster bank of zoiets. En hoogstens beden ken we dan nog, dat er ook nog bo men bestaan. Maar in de tropen is de boom de normale plant. Dat was reeds zo in de periode van varenachtigen uit voor bije tijden en de situatie is daar, tot op de huidige dag, gelijk gebleven. Het overwegen in het Europese beeld van het kruid als oerplant is historisch bepaald, omdat in Europa het bos uit de gezichtkring is verdwenen. In wer- kelijkheid, zo zegt dr. van der Pijl, is de boom de oerplant. Het tropische regenwoud is het fundamentele, dat ook in voorbije geologische perioden het universele was. Het regenwoud, waar op beperkt ter rein honderden boomsoorten diffuus verspreid dooreen groeien, terwijl er geen sprake is van aparte nissen voor elk. Het geheel van dat woud heeft een netvormige samenhang, met vele dwarsverbindingen. Er heerst een af dalende en opklimmende invloed van plant op plant, van plant op dier en omgekeerd, zodat een stabiel systeem ontstaat, vol van terugkoppeling. Het Europese beeld van de plant is het beeld van het kruid, met zijn karakter van simpele, agressieve pionier na ijs tijden, steeds bereid tot het bezetten van nieuwe, open gebieden. Het tro pische beeld van de plant is niet het beeld van de agressieve heerser, maar van onderdeel van een krachtenveld. In het tropische Oosten is het indivi duele zeer relatief, alles beïnvloedt al les en boven alles staat in belang het handhaven van de Orde. De massa van hoge bomen laat slechts langzaam het progressieve en nieuwe toe, maar vindt een synthese, ondanks de ten dens dat ieder op zijn plaats blijft. Hier, aldus dr. van der Pijl, is niet de rechte weg de kortste, men loopt eenvoudiger om de hindernissen heen ook figuurlijk gesproken. En als een voorganger dit kronkelpad maakte, volg het in vertrouwen in de onover zichtelijke massa vol dreiging. Houden haken van rottan U vast, hak en ruk dan niet in ruw verzet, maar geef mee en draai "haloes" uit de belemmering. Trek de lianen niet nodeloos weg, er kan een slang of een zwerm wespen verstoord worden. Geestenkrachten leven in de bomen. Als U een boom omhakt, doe dit met excuses, vermeldt de noodzaak van een huis. Het agressieve pionierskarakter van het kruid, houdt verband met het be tere overblijven in de winter van het kruid als zaad. De Europese visie op een zaad is dan ook: klein, droog en nard. Volgens diezelfde visie vindt de zaadverspreiding vooral plaats door de wind en minder op andere wijzen. Bei de noties zijn, algemeen gesproken, onjuist, zegt dr. van der Pijl. Ze gelden slechts lokaal, onder de condities van winterkoude en armoede. Een oor spronkelijker toestand is echter dat het zaad groot, sappig en geurig is en verspreid wordt door dieren. Zo was het zaad van de zaadvarens uit lang vervlogen geologische perioden niet droog, het had een sappige bui- tenlaag een attractie voor dieren. Reeds lang voor het ontstaan van vo gels en zoogdieren, bevolkten plan- tenetende reptielen de wereld en tra den als zaadverspreiders op. Het regenwoud heeft veel oude toe standen geconserveerd in zijn veilige, beschermende schoot. Zo ook de zaadverspreiding door reptielen. Van reptielverspreiding zijn in het tropische bos nog resten te vinden, onder an dere bij Leguminosen en Bombacace- ae, die hun grote vruchten met inwen dig de sappige zaden ongeopend laten vallen. Volgens Westerse beschrijvers gekke, onmogelijke anecdotische vruchten. In wezen behoort de beroem de doerian hierbij. Er bestaat zelfs een doeriansoort, die zijn vruchten aan de stamvoet brengt, vlak bij de bodem. Ze worden inderdaad in Borneo door schildpadden gegeten, als in de oer tijd. Ook de moeraspalm van het type Salacca (Salak) is een relict uit de reptielentijd, met zaden nog steeds ge geten door reptielen. Na de reptielen- tijd werd de zaadverspreiding overge nomen door vogels en zoogdieren. In Europa heeft altijd een te arme dierenwereld bestaan en echte vruch teneters konden zich trouwens niet ontwikkelen in een land met vruchten- loze seizoenen. Lees verder volgende pag. Jammer genoeg is bijgaand artikel voor vele lezers een beetje "te berat"al zullen zij die het wel begrijpen (en dus appreciëren) het fijn vinden dat het kerstnummer ermee prijkt. Want "de prof" is a.h.w. met Tong Tong meegegroeidmeer dan dat: al uit de 20-er jaren als leraar aan het lyceum te Bandoeng, voorvechter van "Bandoeng Vooruit" en onder meer schrijver van het leuke boekje "Met open ogen door de stad" (om van vele andere publicaties nog maar te zwijgen) is hij een goede sobat van de Indische gemeenschap al "fan toen froeher". Wie prof. v. d. Piji's werk van de laatste twintig jaren met een beetje "kennis van zaken" gevolgd heeft, weet dat hij zijn diensttijd in lndië niet alleen maar sympathiek en achtbaar "leraar natte his" geweest is (al is dit op zichzelf al dankbaar genoeg), maar als maar heel weinig andere Indischgasten diep in het wezen van de tropische natuur is doorgedrongen in nimmer eindigende studies van al het bijzondere dat in vroeger en moderner dagen op biologisch gebied werd gepubliceerd, maar ook zelf een vorser en pionier was op vele terreinen, en de tropische natuur per sé niet uit boeken alleen kende, maar ook uit eigen aanschou wing en onderzoek. Hierbij inzichten ontwikkelend die gerust opzienbarend genoemd zouden mogen worden als men in Holland maar een beetje meer aandacht en respect) gehad had voor repatrianten van uitzonderlijk karaat. Nu bleef prof. v. d. Pijl in de Nederlandse universitaire wereld practisch onbekend, terwijl zijn reputatie en roem al ver buiten Nederland's grenzen doorgedrongen waren. Het spijt ons niet alleen voor Nederland, maar ook (en vooral) voor Indonesië dat prof. v. d. Pijl niet al lang in Nederland of Indonesië de aandacht gekregen heeft, die hij al sinds lang ruimschoots verdiende. En zodoende al jaren lang be gaafde natuuronderzoekers heeft kunnen leiden bij nieuwe en inspirerende natuur studies. Nochtans: wie sabar zijn kan (en daarbij even welgemoed en fris van geest als prof. v. d. Pijl) voor die is geen enkele tijd te laat. Dus wensen wij hem vol vertrouwen nieuwe carrières toe. Na de oorlog zijn van zijn hand verschenen: Bij Pergamon Oxford1966, samen met K. Faegri: The principles of pollination ecology. Bij Miami United Press, Coral Gables 1966, samen met C. H. Dodson: Orchid flowers, their pollination and evolution. Van beide 2e druk in bewerking. Bij Springen, Berlin-Heidelberg 1969: Principles of dispersal in higher plants. 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1969 | | pagina 10