DE PERKENIERS VAN BANDA Perkenierswoning op het eiland Ay. Achter het hoofdgebouw bevonden zich de slaven verblijven en andere gebouwen tot het perkbedrijf behorende. Het geheel werd door muren omsloten met versierde poorten, die doen denken aan de poorten van de Kaapse hoeven. Onafscheidelijk met elkaar verbonden zijn, sedert het eerste begin van de Nederlandse vestiging in de Indonesische archipel, de geschiedenis van Banda eri van zijn perkeniers, een bevolkingsgroep met een geheel eigen aard, die, in tegenstelling tot de Europese bevolking in de rest van Indië, welke veelal een vlottend karakter had, eeuwenlang blijvend op deze eilanden gevestigd geweest is. De eerste Nederlander, die in Banda voet aan wal zette, was Roens Pie- tersz., die op 16 maart 1599 als ver kenner en bode door de bevelhebber van de Hollandse vloot, van Waerwijck, was uitgezonden. Hij vestigde zich la ter voor goed op Banda en werd de stamvader van een uitgebreide familie waarvan vele nakomelingen te Banda Neira en ook op Ambon woonden. Met de hoofden van Banda werd een verbond gesloten en een loge ge bouwd voor het drijven van handel in noten en foelie. Al gauw ontstond over het daarbij door de Nederlanders bedongen monopolie onenigheid met de Bandanezen, die na de moord op admiraal Verhoeven in 1609 in een feile strijd ontaardde, en die tenslotte in 1621 eindigde met de volledige onder werping van Banda door Coen. Zwcftr had Banda geleden in deze strijd de notenaanplantingen waren verwoest, de bevolking was voor het grootste deel omgekomen, of gevlucht. De overlevenden werden wegge voerd naar het nieuwgestichte Batavia, waar de kampong Banda nog herinnert aan deze bannelingen. Om het leven op Banda weer op gang te brengen, werden de eilanden door de V.O.C. opnieuw bevolkt door een samenraapsel uit al haar bezittin gen: bannelingen en slaven. Een resolutie van G.G. en Raden van 1621 legde de grondslag voor het in stituut der perkeniers: de grond werd in "perken" of "thuynen" verdeeld en uitgegeven aan gewezen Compagnies dienaren en vrijburgers, op voorwaar de dat de muskaatnoten alleen aan de Compagnie tegen een vastgestelde prijs geleverd mochten worden. Daar de Compagnie met de betaling zeer krenterig was, werd er door de meeste perkeniers een levendige smokkelhandel gedreven. De eerste perkeniers werden de stamvaders van bekende en uitge breide Bandase families. Tot de oudste geslachten behoorden: van den Broeke (reeds in 1628 bezitters van een perk, en waarvan een afstammeling ook thans nog op Banda woonachtig is), Hardecop, Brantsz, Versteegh en Ca- merling. Enkele families, zoals Steenrots en Gilbertsz waren van Mardijker oor sprong. Bekende namen uit later tijd waren Lans, Herrebrugh, Delmaar, Hoeke, Schilling en Rijkschroef, namen die ook in de rest van Indië een bekende klank hadden. Een bekende figuur uit de Bandase samenleving van de vorige eeuw was de schatrijke perkenier De Hartog, die de naam "van Banda" erbij kocht en zich voortaan noemde: "De Hertog van Banda". Elk perk vormde een kleine gemeen schap op zichzelf, waar men in hecht familieverband, samen met de slaven en bedienden leefde. Omstreeks 1700 begon voor Banda een tijdperk van economische bloei, waarin de perkeniers tot grote wel vaart kwamen, Banda's eerste "Gou den Eeuw", die echter maar van korte duur was, want na 1750 braken er zware tijden aan. Talrijke natuurram pen troffen de eilanden in deze tijd. in 1778 werd het grootste deel van de perken door een geweldige orkaan verwoest. Door al deze tegenslagen kwamen de perkeniers diep in de schulden te zitten. De latere G.G. Reinier de Klerk, die toen Gouverneur van Banda was, noemde hen in een rapport "de onge lukkigste kolonisten der wereld". On danks de hulp, die de Compagnie bij de rampen bood, ging het met de per keniers toch steeds meer bergaf waarts. Het dieptepunt kwam na het einde van de Compagnie, toen Banda twee maal door de Engelsen werd veroverd. Het Engelse bestuur liet zich aan de notencultuur niet veel gelegen liggen en de meeste perkeniers leden in die tijd bittere armoede. Ook na het her stel van het Nederlandse bestuur werd de toestand er niet veel beter op en bleef Banda een zorgenkind. Nog éénmaal zouden Banda en zijn perkeniers een zij het slechts kor te glorietijd beleven. Omstreeks 1870 begon de prijs van de muskaat noten te stijgen; bovendien was door toedoen van minister Franssen van de Putte, wiens voortvarend optreden op zo menig gebied voor Indië een nieu we tijd inluidde, in 1863 eindelijk het gouvernementsmonopolie opgeheven, zodat de perkeniers, die zo lang in een afhankelijke positie ten opzichte van de overheid hadden verkeerd, nu eigen initiatief konden ontplooien. In deze helaas zo korte, tweede pe riode van bloei werden r*ote vermo gens verdiend, die echter door de ro yale levenswijze van de perkeniers ook weer snel verteerd waren. Hun grote gastvrijheid was tot ver buiten Banda bekend. De bemanning van een bin nenlopend schip kon altijd rekenen op een gul en hartelijk onthaal. "Daar is niets lekkers van spijs en drank, dat zij niet hebben, en zij zijn gewoon, vooral als de schepen van Batavia ko men, met de scheepsvrienden en die van Neira, en de andere Eilanden, rij kelijk te gastreren en vroolijk te zijn", vertelt Ds. Valentijn, die korte tijd pre dikant was op Banda. Een naam als van het perk "De Zoete Inval" spreekt dan ook wel duidelijke taal. Lees verder volgende pag. 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1969 | | pagina 14