cJ-lalte ZkCetkel Sneltreinen gingen er aan voorbij; Kethel de niet zo gehaasten ver minderden krijsend vaart en bleven dan even staan uitpuffen, ergens tus sen Delft en Schiedam. De niet ingewijde zag slechts een bordje met het woord Kethel. Er was geen perron, zelfs een schuilhuisje ontbrak. Toch stopten die treinen in het wijde land. Zelden steeg er iemand uit. In de verte lag een groep huisjes met een stompe toren er boven en iets naar rechts zag men een ander samen- gekluit hoopje om een lange spitse toren met een kruis er op. Dat was Spaland. Men noemde ze altijd samen Kethel en Spaland. Na even gerust te hebben trok de trein weer op, met hetzelfde geklank als de treinen op Java. In die luttele seconden genoot ik altijd van het uitzicht op het wijdse ongerepte polderland met de naar één punt aan de horizon convergerende sloten. Heel in de verte de "skyline" van Schiedam en Vlaardingen, nog zonder industrie in die tijd. Dat profiel was mij even bekend en geliefd als later de aanblik van de vulkanenketen van Java vanuit de Javazee bij zonsopgang. Beide mooi op een verschillende manier. De stof fering, een paar molens, een hooiberg, wat knotwilligen en een boeren schouw in het riet, met gele plompen, op de voorgrond. En boven dit alles klommen en daalden leeuwerikken, het hoogste lied uitjubelend. Zo was het toen: vre dig, rustig en onveranderlijk. Nog zie ik het als ik er aan denk. In cel 24 blok CD, Struyswijckge- vangenis, sliep je op een houten brits, die door twee scharnieren tegen de muur kon worden opgeklapt. Voor het geval je 's nachts even daarvoor was er een gat in de grond. Waar de brits de muur raakte, had hij een horizontale lijn in het witte ka poer gedrukt. Zonder er veel bij te denken tekende ik op een goede dag met houtskool een paar torentjes op die lijn, die veranderde in een werke lijke horizon, die wijkte. Er was een hoge hemel en in die smalle cel kreeg ik ineens het gevoel van ongekende ruimte en ik niet alleen. Geleidelijk kwamen er meer dingen op die muur. Weilanden en sloten, die zich in de verte verenigden, bomen en leeuwerikken, een paar mooi-weer wolkjes en wat stomme koeien. En op de voorgrond een Hollandse sampang in het riet. "Wat stelt het voor?", vroe gen de maats. Ik haalde mijn schou ders op. "Ja maar, je hebt toch aan iets gedacht, van vroeger", herhaalden ze. 'Oh, dat weten jullie toch niet Halte Kethel". Nooit van gehoord, zeiden de meesten. Op een middag zat ik op die brits te lezen. Je kon je voeten heerlijk schrap zetten tegen de andere muur. De celdeur was natuurlijk open. Ik had een mooi boek en het was er rustiger dan op het volle middenterrein, waarop wij ons overdag trachtten te Ja, wat? Opeens hoorde ik, dat iemand tegen mij sprak. Ik keek op en zag een man op leeftijd in de deuropening staan. Hij zag er allerbelabberdst uit. Ik kende hem niet. Aarzelend vioeg hij: "Ben ik hier goed?". Zijn stem trilde van zwakheid. Er moet hier ergens een cel zijn met een schilderij er in", zei hij. Ik begreep hem niet erg en zei, dat ik er nooit van had gehoord. Hij keek teleurge steld en wat beverig om zich heen. "Jammer", zei hij, "het heet Halte Ke thel". Nu ging mij een licht op. "Kom maar binnen", zei ik, "misschien is dit wat U zoekt" en ik wees hem op de muur, waar ik tegenaan leunde. Op eens brak een glimlach over zijn inge vallen gezicht, net wanneer er een donkere wolk wegtrekt over een land schap, gevolgd door felle zonneschijn. "Dat is het", stamelde hij. "Mag ik hier even naar zitten kijken?", vroeg hij bescheiden. "Ga gerust Uw gang", zei ik en liet hem toen alleen. Na een kwartier zat hij er nog, onbeweeglijk starend naar de muur. Later hoorde ik, dat hij was over leden, kort na dit bezoek. Hij heeft het oude land dus nooit teruggezien. Maar wat kan er in die arme man zijn omgegaan in het halfuur, dat hij bij Halte Kethel doorbracht. Nu stopt er geen trein meer bij Halte Kethel. Dat leerde ik door de vraag van iemand die daar dagelijks langs reist. Hij had mij wel eens over Kethel horen praten. "Waar ligt dat toch, ik heb er zo vaak naar uitgekeken?" Een jaartje geleden ben ik er nog eens heen gereden, via de van ouds bekende aanlooplijnen; naar wat daar nog van over was. Maar die liepen dood tegen dwars over de weg ge bouwde blokken nieuwbouw. Hier om en tussendoor manouvrerend kwam ik bij nog hogere flats en eindelijk er gens, waar eens de kern moest zijn geweest. Waar eens macadam wegge tjes, met knotwilgen en slootjes er langs, uitstraalden naar Schipluiden, Vlaardingen-Ambacht, Schiedam en naar de Schie, stonden nu, als reuzen- grafzerken, de allerhoogste flats. Het echte Kethel, dat eeuwen onver anderd was gebleven, was van de aardbodem verdwenen, als Ur der Chaldeeën, als Babyion. Het ligt begraven onder het grootste circulatieplein van de ruit om Rotter dam. De wielen der duizenden auto's zingen er een requiem voor een ver dwenen dorpje Kethel. J.v.N. Asal berisi tembolok, senang hati. Als zijn oogst maar goed is, is hij ge lukkig. 22

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1969 | | pagina 22