EEN VREEMDE DROOM Het gebeurde na middernacht. Ik was met schrik wakker geworden en durfde niet meer te gaan slapen, om dat ik bang was, dat ik die verschrik kelijke ervaring weer zou moeten mee maken, en waarvan ik zeker was, dat mijn zenuwen daar niet sterk genoeg voor waren en dat ik krankzinnig zou worden. Ik logeerde, samen met een Ambon- nese Bestuurs Ambtenaar in een ver vallen pasanggrahan, in Demta, ergens aan de Noordkust van Nederlands Nieuw Guinea. De Ambonnese Be- stuurs Ambtenaar moest er zijn voor rechtszaken en ik, als tijdelijk vervan gend, omdat mijn baas met verlof naar Nederland was, Subressortleider van de Landbouw en Veeteelt van de On derafdeling Nimboran. Ik moest in deze streken zijn, om het bestand van het Klapper-areaal, Notemuskaat, Pala op te nemen voor mijn jaarlijks verslag en de mogelijkheden voor uitbreiding van de cultuurgewassen. Ook het aan tal van het aanwezige vee, paarden, geiten, varkens, kippen op te nemen hoe ze er voor stonden. De vervallen pasanggrahan bestond oorspronkelijk uit twee kamertjes en een voorgalerij- tje, maar een van de kamers was in gestort en wij sliepen in de ene kamer. Veldbedden kregen we voor de duur Vervolg WOUDLOPER werk erbij en niet lang daarna trokken de mensen in processie, op lege blik ken en andere voorwarpen slaand, ter wijl met tussenpozen het geknal van een mertjon weerklonk, mijn bivak voorbij naar een hoge majestueuze boom naast de rivier niet ver van het bivak verwijderd. Er werd om de boom gedanst en in hun gezang, dat hoe langer hoe meer aanzwelde tot gekrijs, vroeg men om regen. En dat duurde tot het krieken van de dag. Tegen de morgen hoorden we een gedonder ge volgd door nog meer donderslagen boven de gebergten, zware wolken dreven voorbij en niet lang daarna plensde een hevige regen neer. Met gejoel ging de processie uiteen en overal hoorde men "tertar" (vlug) schreeuwen. Ofschoon de mensen in de regel het land hadden zich nat te laten regenen, werden de prauwen en vlotten toch uit de rivier aan land ge bracht en de zakken damar werden er naast gelegd, gereed om te ver trekken. Men stond er "stand-by". De verwachte komende bandjir kwam na een tijd in de vorm van een vloedgolf, met zich meesleurend boomstammen, takken enz., die ons bivak voorbij da verde om geleidelijk over te gaan in een rustige bandjir. Op het geroep "sé sofnah" (vertrek ken) "tertar" werden de prauwen en "gotjéfahs" in de rivier geduwd, de zakken opgeladen en zo dreven we in een sliert stroomafwaarts naar de Tor van ons verblijf ter leen van het Hoofd van het dorp. De vervallen pasanggrahan had een atap dakbedekking en een gaba-gaba bewanding, allebei producten van de sagopalm. De pasanggrahan was vlak bij zee gelegen, plm. 30 meter schat ik. Ik kon het regelmatig geruis van de zee ho ren. Enige krekels sjirpten hun een tonig, maar voor mij, hun welluidend kriek-kriek, kriek-kriek. Heel in de verte klonk het eenzaam en fascine rend geroep van de kaneelduif woe-oe- oed, woe-oe-oed. dan een pauze, als of hij op antwoord wachtte en dan herhaalde het geroep zich. Het was alsof de stilte van de nacht, door die geluiden nog stiller scheen. Overigens was het hartstikke donker, buiten. Wat moest ik doen? De Bestuurs Ambtenaar wakker maken? Nee, ik zou het maar niet doen. Ik ging toen in het voorgalerijtje zitten met een walmend oliepitje, gemaakt uit een klein flesje met een snoertje en een stukje blik. Daar zat ik dan aan het gammele tafel tje, op een gammele stoel. Mijn hart bonsde nog van angst en het vreemde was, ik kon die angst maar niet kwijt raken. Wat moest ik toch doen, dacht ik. met voorop de prauw met het lijk. We bereikten snel de Tor. Bij de landpunt waar de Boe in de Tor stroomde aangekomen, werden de zak ken uitgeladen en opgestapeld voor een ruime hut, die wij als bivak ge bruikten. Onder de para-para van de hut begon men een graf te delven. De bodem van het gat werd met takjes belegd eveneens de zijwanden daar van. Nadat het lijk daarin gelegd was werd daar overheen takken gelegd en onder hevig geklaag en gehuil van de vrouwen sloot men het graf met zand. Een eind van mijn bivak verwijderd stond nog een ander hutje waar men op dat ogenblik een moeder met haar pasgeboren baby hielp de houten trap op te gaan. De bevalling had kort ge leden plaats gevonden niet ver daar vandaan. De kraamplaats was een gat belegd met bladeren en met links en rechts een paal. Staande boven het gat, de armen klemmend om de palen, werd de baby ter wereld gebracht, 's Avonds sliep ik boven een vers graf en vlakbij hoorde ik baby-geschrei. Een leven werd genomen en weder werd een leven teruggegeven. De vol gende dag brak aan, een schone dag, de morgenzon schitterde in het rustige water van de Tor, kaketoe's, mem- broeks (kroonduizen), koemkoems (grote bosduiven) maléo's (boskippen) en andere schone vogels begroetten de nieuwe dag. God zag zijn schep ping, de ongerepte jungle aan. En...het was goed. D. A. Tessensohn Plotseling kreeg ik een ingeving. Ik besloot het Hoofd van Plaatselijk Be stuur, de zeer sympathieke Water bouwkundig Ingenieur Hilkemeijer, over mijn droom te schrijven. Waarom ik mijn schrijven juist aan hem richtte, is mij tot nu toe een raadsel. Ik be sloot hem alle verschrikkingen, die ik in mijn droom zag, te vertellen. Het was net alsof alle duivels van de we reld op mij werden losgelaten. Ze wil den mij bang maken, zo bang, dat ik krankzinnig zou worden van angst. Ik voelde, dat ik krankzinnig zou worden, toen ik plotseling wakker werd. Was 't een visioen of een droom, ik wist het niet. Ik begon toen, onder het licht van het flikkerend oliepitje te schrijven en te schrijven. Nu kan ik me niet meer herinneren wat ik precies schreef. Toen die brief klaar was, was ook, tot mijn verbazing, die angst uit mijn hart verdwenen. Dus ik kon weer naar bed gaan. De volgende dag, toen de zon weer prachtig aan de hemel stond, de heer lijke frisse lucht en het gewone dage lijkse vertier weer zijn gang had, vond ik die brief, die ik 's nachts geschre ven had, maar onwerkelijk en belache lijk. Hoe kon ik Ir. H. zo'n belachelijke brief met zo'n rare droom aanbieden. Wat zou hij ervan denken. Hij zou er niets van begrijpen en er om lachen. Ik heb er evenwel geen woord over gerept met de Bestuurs Ambtenaar. Dit bleef mijn geheim. De terugweg naar huis, naar onze standplaats Genjem duurde ook twee dagen. Vanaf de kust moesten we een zeer zware bergrug nemen met bos, waar het krioelde van de bloedzuigers. We overnachtten ergens in een pasan- grahan en de volgende dag vertrokken we naar Genjem. Een van de Papua- politie agenten, die met ons meeging, liep snel vooruit en ik probeerde deze geboren woudloper bij te houden. Zo kwamen wij het eerst aan op onze standplaats Genjem. Het was zondag morgen en de eerste Europeaan, die ik daar tegenkwam was Ir. Hilkemeijer. Plagend zei hij nog: "Ik ga morgen op tournee Boyd, ga je mee?" Ik dacht er niet aan om hem die brief van die droom, die ik in mijn zak had te overhandigen. Ik schaamde mij daarvoor. De volgende dag vertrok Ir. Hilke meijer met twee politie agenten, Pa pua's het binnenland in een heel an dere kant op dan waar ik geweest was. Op een middagpauze, ik kon me niet meer goed herinneren, hoeveel dagen na het vertrek van Ir. H., kwam mijn Papua-bediende hijgend binnenstor men en zei: "Er is iets verschrikkelijks gebeurd". "Wat is er dan", vroeg ik hem. "Tuan HPB en de twee agenten zijn in het binnenland getjintjangd. Er is net een bode binnen". Je vraagt je dan af, of er enig verband bestond tussen mijn droom en de ge beurtenissen, die daarna plaatsvonden. Adam Boyd 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1970 | | pagina 12