De kraton van Kartasoera
teruggevonden
Door Dr. H. J. de Graaf
Gedurende mijn 24-jarige Indische diensttijd heb ik nimmer van die schokkende
avonturen meegemaakt, zoals de kolommen van Tong Tong ze menigmaal be
schrijven. Hoge bergen heb ik geschuwd, oerwouden gemeden, tijgers heb ik
dus niet geschoten en geen olifant neergelegd. Ook heb ik nooit iets te maken
gehad met goena-goena, goede of kwade dagen, stenenregens, doekoens, voor
spellingen en dgl. Ik miste er blijkbaar het orgaan voor, en heb nooit avonturen
gezocht.
Eens, in het marinekamp bij Soera-
baja, zei een zee-officier tegen me:
meneer de Graaf, ik snap niet, hoe U
er lust in hebt steeds met Uw neus
in de geschiedenisboeken te zitten kij
ken! Ik vaar liever op mijn schip over
de wijde wereldzee. Mijn antwoord
was, dat zijn vaarroute, nu de tijd van
Columbus en Abel Tasman voorbij was,
al lang te voren bekend en nauwkeurig
op zeekaarten en zeemansgidsen be
schreven was. Verrassing was er niet
meer bij. Daarentegen wist ik als his
toricus nooit, waarheen mijn onderzoek
mij zou leiden en wat het op zou leve
ren. Als landrot had ik daarom meer
kans om "avonturen" te beleven dan
een zeeman, al kwam ik niet van mijn
stoel. Nooit staat het resultaat van een
onderzoek van te voren volkomen vast,
en wanneer dat eens het geval mocht
zijn, dan deugt de manier van onder
zoeken niet.
Zo heb ik tijdens mijn verblijf in Solo
(1935-42) verschillende historische ver
rassingen beleefd. In 1935 kwam ik na
mijn eerste verlof gepromoveerd naar
Indië terug, om les te geven aan de
Christelijke H.I.^A H.C. te Solo. Mijn
proefschrift behandelde de Moord op
kapitein Frangois Tack (9 febr. 1686)
te Kartasoera. Wellicht kennen de
meeste lezers dit plaatsje wel, waar
de grote wegen uit Semarang, Solo en
Djokja samenkomen. Stond op die drie
sprong geen uurwerk? Nu trof het wel
eigenaardig, dat mijn standplaats Solo
maar 'n 12-tal kilometers van de plek
verwijderd was, waar de held van mijn
verhaal met een 75 soldaten vermoord
was door de Balische avonturier Soe-
rapati en zijn bende. Hoogst bedenke
lijk was, dat de Soenan van deze aan
slag af wist en de Javaanse kronieken
zelfs trots op deze overtreding van
het volkenrecht zijn (Tack kwam als
gezant der Bataviase regering). Ik was
nooit in Kartasoera geweest en was
dus heel nieuwsgierig naar het terrein
van de "misdaad".
Zodra we enigszins in onze nieuwe
woonplaats waren geïnstalleerd, ben ik
er dan ook met de fiets heen gegaan,
heb wat door de kampongs rondge
zworven, maar niets bijzonders kunnen
ontdekken.
Gelukkig kwam ik daarna in aanra
king met Z.H. prins Mangkoe-Negara
VII. Deze verlichte zelfbestuurder
Tijdens zijn verblijf in Indonesië stelde
onze historische medewerker. Dr. H.
de Graaf, een onderzoek in naar de
restanten van de oude kratons van Kar
tasoera en Padjang. Het eerste van twee
artikelen hierover publiceren wij hier,
in een volgend nummer verschijnt het
tweede artikel.
Bij de Hollandse benteng, v.l.n.r.: gep. mantri
goeroe van Kartasoera, hoofdmantri opium
regie, gep. wedana Mangoenwidjaja, pak loe-
rah van Kartasoera, Hr. Soehardjo, leraar Chr.
H.I. Kweekschool te Solo.
waardeerde het, dat iemand zich voor
de geschiedenis van zijn volk interes
seerde en hij bewees mij twee dien
sten. Vooreerst leende hij mij een
grote, door een Javaan vervaardigde
kaart van de voormalige kraton Karta
soera, die, als ik over meer tijd had
kunnen beschikken, wellicht veel nut
zou hebben opgeleverd. Overigens
schijnt de maker nu en dan wat gefan
taseerd te hebben, maakte de kraton
véél te symetrisch. Voor alle zeker
heid liet ik er een kopie op de helft
van de ware grootte van maken.
Ten tweede gaf Z.H. mij naam en
adres van een oud-wedana van Karta-
Soera, de Hr. Mangoenwigoena, een
oude heer, die nog steeds op het ter
rein van Kartasoera woonde en alles
wist van de volksoverleveringen.
Op een vakantiedag begaf ik mij met
mijn collega aan de Chr. Kweekschool,
de Hr. Soehardjo, leraar in het Javaans
en Maleis, naar het opgegeven adres.
Het was een keurig, oud-Javaans huis
op een onberispelijk geveegd erf. Het
duurde enige tijd, voor mijn gastheer
verscheen. Toen bleek hij zich in pa-
kejan-deftig te hebben gestoken. De
ontvangst was allerbeleefdst en hij ver
schafte mij alle inlichtingen, die ik maar
wenste en hij kon geven. De enige
moeilijkheid was van hiërarchische
aard.
Omdat ik bekend was met de Mangkoe,
en dr voor mijn naam had, beschouwde
hij mij als meerdere, terwijl ik daaren
tegen mij tegenover hem als gastheer,
gids en oudere man de mindere voel
de. Dat kwam b.v. uit bij de wande
ling, waarbij hij mij voor liet gaan, ter
wijl ik weg noch steg wist, zodat hij
beter de leiding had kunnen nemen.
Enfin, dat kwam later wel in orde.
Nadat ik het doel van mijn komst
had verteld, liet ik hem vooreerst de
meegebrachte kaart zien. Hij vond het
ding maar matig, had er ongewijfeld
kritiek op, maar zei niet te veel. 't Was
toch een stuk afkomstig van Kandjeng
Goesti! Daarop werd er thee gebracht.
Het gesprek vlotte niet erg. Ten slotte
stelde ik zelf maar voor om op stap te
gaan, op welke uitnodiging blijkbaar
iedereen had gewacht. Wij gingen dus
op mars, doch niet slechts het genoem
de drietal. Bij ons sloten zich nog aan:
een gepensioneerde mantri-goeroe,
een hoofd mantri van de opiumregie
en pak loerah van de desa Kartasoera.
Het werd dus een hele optocht!
Wat ik op deze wandeling bezuiden
de straatweg gezien heb, was hoogst
merkwaardig. Wij kwamen bij de
rechthoekige muur van de binnenste
Kraton, met aan noord- en zuidzijde
openingen, waar eertijds poorten had
den gestaan. De muur was een 2 tot
3 meter hoog en ca. 1 meter breed,
zodat men er op kon lopen. De stenen
waren niet door kalk of cement aan-
eengekit, doch ze lagen los op elkaar.
Toch waren ze zo keurig glad afge
werkt, dat ze netjes op elkaar bleven
liggen. Slechts hier en daar was de
muur wat afgebrokkeld. Buiten de
plaats van de noordpoort lag een lich
te verhoging, die mijn begeleiders si-
tinggil noemde, de hoge grond, waarop
de Vorst in oude tijden placht te tro
nen. Doch aan de westkant van de si-
tinggil stond een wonderlijke ruïne, die
er heel on-Javaans uitzag. Het was een
verdiepingsgebouw, met ramen en deu
ren, rechthoekig van plattegrond, met
aan de oost- en westzijde, twee spitse
gevels. Een der vier gevels was ge
deeltelijk ingestort, ofschoon de stenen
van dit gebouw door kalk op hun plaats
werden gehouden. De Javanen noem
den dit dakloze gebouw het Hollandse
wachthuis, dat de sitinggil moest be
waken.
Vermoedelijk is het opgericht, nadat
6