*"7T[emo van ^Tflaria Howg! t.R. Vlees Tussen oude papieren van wijlen haar moeder vond de dochter van de schrijfster Maria Dermoüt een kleuren tekening, die de lezer hierboven afge beeld ziet. Een "feestelijk gekleurde" karetschildpad, slaande op een gong. Helaas kunt U op deze onduidelijke afdruk niet zien, dat op de gong ge schreven staat: Tong Tong. Alleen voor insiders biedt de tekening een herinne ring en een symbolische bevestiging. Toen Maria nog in leven was, kwam ik vaak bij haar op bezoek en er werd dan over vele zaken nogal diep gedis cussieerd. Van Van Hien af tot Sartre toe, en van de wajang af tot het mo derne ballet toe. Iemand met zó'n brede belangstelling voor West EN Oost als Maria ken ik hier in Holland niet. Wat Maria Dermoüt vaak puzzelde was: "Welke kant gaat Tjalie uit? Gaat hij after all tóch geheel over in de Euro pese cultuur, ondanks zijn koppig oost waarts kijkende Tong Tong?" Ik ontkende dat "zo vast als een huis". Het deed me niets dat men mij "geen vis en geen vlees" wilde noe men, en mij als Indo per sé óf Indone siër óf Nederlander wilde maken. Ik had immers maar te kiezen? Ik noemde desondanks koppig de SCHILDPAD als "geen vis en geen vlees" en roemde dit dier als unieke land-én-zee genieter, die enorm hoge leeftijden bereikt, wiens vlees van een super-excellente smaak is, die oceanen "doorklieft van continent tot continent". Ik zei: even min als ik de schildpad inferieur vind, hoewel hij geen vis of vlees is, even min vind ik de Indo inferieur. Basta! Bij Basta bleef het natuurlijk niet. Als Indisch meisje van een zo zuivere waarachtigheid als Maria Dermoüt kon haar interesse voor het mengbloed- schap niet weggestopt worden en kwam keer op keer terug. Een andere keer verdedigde ik mijn "halfbloed schap" tegen de vaak gehoorde sma lende opinie dat ik "Geen zeevis en geen zoetwatervis" was (vijftien jaar geleden was men er veel vaker dan nu van overtuigd dat Indo's moesten weg-assimileren "omdat Indië tóch voorbij was", wilde men Indo's "ophef fen" en zo ook veel Indo's zelf!). Maar ik voelde geen spatje inferiori teit om mijn dubieuze vis-status, want ik beriep mij op de KAKAP, die vér de rivieren opzwemt en ook vér de zee in, zich op dit grensgebied het zaligst voelend. En op de BANDENG die ge dijt in brakwater. Beide leveren de lek kerste, beste en rijkste vis. Conclusie: dan maar géén zoetwatervis of zeevis. Wat ik nu ben, is het best! Ook verwierp ik de naam "marginal man" voor de mengbloed, als zou hij in de (smalle) marge leven tussen grote "volbloed-terreinen". Ik stelde vast dat alle prominente moderne sociologen en ethnologen er al lang zeker van waren dat mengbloeden NIET een secundaire bestaansstatus hadden, dus ontstaan waren na en uit kruising van z.g. vol bloedrassen; dat mengbloedschap al zo oud was als de mensheid naast vol bloedschap; dat er honderden miljoe nen mengbloeden over de hele wereld leven, misschien wel meer dan chine zen, en dat die "smalle marge" dus al leen maar bestond voor smal kijkende mensen. Meer dan dat: er zijn hypo thesen dat de mensheid oorspronkelijk mengbloedig was en dat door een soort "kristallisatie" telkens "volbloedgroe- pen" ontstonden (en weer verdwenen), maar dat het mengbloedmedium altijd bleef bestaan. Als een zee waartoe de mens steeds terugkeert. En dat onder de honderden (zo niet duizenden) Totok-lezers van Tong Tong (waaronder veel meer prominenten dan U wel denkt) nergens sprake is van waardering van Tjalie "hoewel" ik In do ben, maar dat men mij waardeert omdat ik een representant ben van dat leven, waartoe ook zij behoorden: niet de marge, maar de wijde wereld van twee culturen. Wie na al de "oorlogen" van Tjalie in voorbije jaren nog steeds denkt dat hij anti-Nederlands (of anti- Indonesisch) is, is doodgewoon dom. Of kwaadwillig. Tja, onze gesprekken in Maria's rus tige studiekamer, waarin wij after all literatuur lieten voor wat het was maar ons verdiepten in eeuwige identiteiten, ze zijn voor mij onvergeetlijk gebleven. En het is alsof dit terugkomen van een simpel tekeningetje een nadrukkelijke aanmaning is: blijf volharden in je op vatting; ze is goed! Zo lang volken en beschavingen over continenten heen elkander zoeken, mijn waarden, zullen mensen als wij bestaan. En zullen bla den als Tong Tong bestaan. Dat wil zeggen: eeuwig! "U koopt nooit es een flinke bief stuk van me", zei de slager laatst in een spraakzame bui, "lust U die niet soms?" "Nou", zei ik, "natuurlijk wel af er toe, maar zoveel als Hollanders bief stuk kopen, doe ik toch niet. Als U naar een Chinees of Indisch restaurant gaat (doet U dat wel eens? O ja, vaak! Fantastisch!) eet U toch ook geen bief stuk? Het vlees dat U dan krijgt zit meestal in maar kleine brokjes overal tussen. Maar het smaakt toch verdraaid lekker, he?" Dat gaf de slager grif toe. "Nou", zei ik, "daarom hoeven wij uit Azië niet het neusje van de zalm voor duur geld te kopen. Zelfs het eenvoudigste vlees is voor ons goed genoeg, maar door de kunst van het kruiden eten we al tijd even lekker als jullie van de duur ste biefstukken en rollades. En onze vleesrekening is nog geen tiende deel van die van jullie!" "Gelukkige mensen", zei de slager zuchtend. 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1970 | | pagina 12