De lezingen, cursussen en toneel-uitvoeringen waren uit stekend. Hier trad Wim Kan voor het eerst op. Er was muziek in enkele restaurants. De Godsdienst-oefeningen van Ds. Schafer en van Prof. van Selms waren goed. Samen met Bob en Koos heb ik de laatsten geregeld bezocht. Koos Doorschodt is vertrokken met de 2e groep (working party, met onbekende bestemming). Ik ontmoette voor het eerst mijn neef Renssen (arts) bij de officieren, die uit het Trein-Kampement overgebracht waren. Carel moet daar ook bij zijn geweest, maar was reeds met een "party" vertrokken, toen ik binnen kwam, bestemming onbekend! De vrouwen en kinderen gingen in de "kooi" als ze vóór het kamp te veel naar de mannen keken. Er was een landbouw-corvée in Leuwih-gadjah, waar ik graag naar toe ging. Er werden spionnage-diensten ver richt voor de geheime organisatie van kapitein Alting van Geusau. Bob Cense is met een "party" vertrokken naar de Jaarmarkt te Soerabaja in een regenbui, de 11e november. Toen werd er gesproken over Thailand als bestemming, wat niemand precies begreep! Mijn kongsie bestond uit: Timmermans, administrateur Gvt's part. landerijen, baron van Till, planter, broer van de Adj. van de G.G. en de oude Tebbes van het Reserve Corps. Door de liquidatie van het kamp-fonds kregen wij f 2, per man uitgekeerd. Op de 7e januari vertrok ik met een party" naar het 10e bataljon te Batavia. Mijn kongsiegenoten zijn achtergeble ven. Op reis was ik met Sloog, Sorras, Verbrugge. Een aparte kongsie van planters kon niet worden geregeld. In Mr. Cornelis waren er vrouwen aan de trein. Het 10e bataljon was een akelige, vieze kazerne. In de badkamers was echter warm bronwater. Men had er veel last van vliegen! Het kamp had een Engelse leiding! Saras was een "Zwarte magiër", die allerlei trucjes kende, ook om de Jap te intimideren. Er was een medisch onderzoek door de Jappen, voorname lijk voor dysenterie. Op 15 januari vertrokken wij uit Tg.Priok met de Tjilatjap- groep, met een K.P.M.-boot de "van Waarwijk" (6000 ton). Onze kleding en uitrusting werd door de Jap ontsmet. Aan boord hadden wij maar een heel kleine ruimte, wij zaten met opgetrokken benen in het ruim. Het aan dek komen was niet geoorloofd. Op 18 januari kwamen wij in Singapore aan. De gebouwen in Singapore waren hier en daar beschadigd. Het kamp te Changi was prachtig ruim, droge grond, goede latrines en douches in de open lucht. Dit was een gewezen militair kampement van de Engelse troepen. Ik was gelegerd in de 11e divisie. Er waren houten barakken met veel "wand- beren". Daar was het begin van de witte kleren-luis. Andere P. T.-ers werden gelegerd in de "Southern AREA." Ik heb Bob voorbij zien komen van corvée, heb hem vlug 1.overhandigd. Dit was de opbrengst van de verkoop van zijn handkoffer in Tjimahi. De volgende dag heb ik de P. T.ers en Bob opgezocht. Alles was O.K., alleen Micola von Fürstenrecht was zó mager als een talhout. In dit kamp was de voeding minder goed. Wie geld had kon weer van alles bijkopen in de cantine, Java-tabak was zeer gewild! Er was een levendige handel in Engelse uitrustingstukken, een geweldige "black market"-beweging, door Australiërs en Hollanders voornamelijk, onderhouden. Op 28 januari 1943 vertrokken wij met 30 man uit Singapore per trein, in een goederenwagon. We moesten ons vreselijk schikken, erg nauw behuisd, weinig gelegenheid om te slapen. Ik had last van aambeien. Bij het vertrek uit Singapore werd ons het doel van de reis medegedeeld, door de kampleiding. We moesten naar de werkkampen in de bossen van Thailand gaan, waar we tegen betaling redelijk werk te doen zouden krijgen en goed gevoed zouden worden. Wat heeft de leiding daar toen weinig idee van de werkelijkheid gehad! Langs de lijn waren enkele grote, nette stations, evenals in Singapore zelf. Er waren rubbertuinen, sommige ver waarloosd, andere nog in onderhoud, grote lappen ananas- aanplant. Later in de "Malay-States" waren kale dorre vlak ten met hier en daar bomen of bosjes, enkele kleine olifant kudden en wat roofvogels. Er waren grote baanwachters huizen op geregelde afstanden. Op 1 februari kwamen we 's morgens heel vroeg te BAN- PONG in Thailand aan en reden per auto naar het werkkamp Taiso. Na een nacht in de open lucht geslapen te hebben in een koeien-kraal, gingen wij verder per auto naar Kaosa- jork (Kimsajok), wat een Australisch kamp was geweest. De groep van Kapt. Alting van Geusau was daar reeds aan gekomen. Hij ging de volgende morgen door naar Rintin. Op 4 februari ging onze "party" ook te voet naar Rintin, een tocht van 18 K.M. Toen begon de ellende! De voet-reis werd door de meesten gehaald, met de volledige bepakking, die wij toen nog bij ons hadden, ondanks de verminderde krachten en uithoudings-vermogen, door de minder goede voeding. Slechts 5% moest worden geholpen met het dragen van hun uitrusting. De stemming was zelfs vrolijk en opgewekt. Maar zó kwamen wij op Rintin aan, of gezang en gefluit verstomden. We keken om ons heen en naar de toppen der bomen, om te zien, waardoor deze akelige terneerdruk kende invloed, die iedereen voelde, maar niemand kan ver klaren, vandaan kwam. Wij wisten toen nog niet, dat wij in een "dodenkamp" waren aangekomen, maar voelden in stinctief, dat ons hier iets verschrikkelijks boven het hoofd hing. Welke kwade invloed hier heerste, weet ik niet, maar het was een plek, waar de kwade geesten van heel Thailand het Eldorado gevonden zouden hebben. Mogelijk was daar een deputatie aanwezig. De Jap was tot nog toe dragelijk geweest, wat "Koera"- geroep, hier en daar werd een klap gegeven, maar verder ging het wel. Eerst werd er natuurlijk "tengko" gehouden, 3 x over, daarna konden de hutten betrokken worden. Deze hadden op twee na geen dak of omwanding. Ze waren gebouwd door een groep vóór ons, die midden in de bouwerij uit moesten scheiden, en naar een volgend kamp trokken. Wij kregen geen gelegenheid de barakken af te bouwen, maar moesten de volgende morgen dadelijk op buitencorvée gaan. Een klein gedeelte, waaronder ikzelf, moest bamboe halen om verder te bouwen en als brandhout voor de openlucht-"keuken". Ik sliep in een barak met een half klaar dak en lag net pal in de zon. Bob die een dag voor mij was aangekomen, lag in een geheel open barak, met Muller en Noeselaar, ook P. T.-ers. Het eten bestond uit pap of rijst met gedroogde groenten, oebi, lobak, zeewier, zoute vis, ikan teri en thee. Er kon in de rivier naast het kamp gebaad, gewassen en gevist worden, hetgeen ons enige genoegen was, totdat er later cholera heerste in de verderop gelegen kampongs en ook dit verboden werd. Al gauw werd er flink geslagen door de Jap, op het werk en in het kamp, meestal om futiliteiten. Onze officieren moesten een uur of meer in de houding staan, of in de voorligsteun doorbrengen, wanneer ze, in het oog van de Jap nalatig waren geweest. Op 7 februari kreeg ik dysenterie op de barak, maar was er met 4 Dagenantabletten gauw vanaf. Ik werd verpleger op de barak van reconvalescenten, voornamelijk voor het verstrekken van voeding en het transporteren van ernstige zieken naar het "hospitaaltje", waar ze dan gewoonlijk wel dood gingen, door uitputting en gebrek aan de nodige medi cijnen. Voor wondbehandeling (Kpl. Hendriks, de Balster) was nog wat in voorraad. In de barakken voor herstellenden lagen o.a. Bob Cense, Muller, Noeselaar, Tek van Haaften, Sloog, Stomps, den Hartog, Cleveringa, Oosenbrugh, Mulder en Stam. Op 1 maart kreeg ik weer een aanval van dysentrie of diarhee, maar nu ernstig, 20 tot 30 x per dag naar de latrine, in de open lucht, 's Nachts was dat zeer koud! 15

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1970 | | pagina 15