NU!
Prof. Dr Bernet Kempers'
"Borobudur"
STOVIA
OEWANG KEMBALI
Tot ik niet meer staan of lopen kon. Er waren geen steek-
pannen of verplegers aanwezig. Ik kroop op handen en
voeten rond.
De 9e maart werd ik eindelijk opgenomen in het "hospi-
taaltje", 5 tenten van 20 man, liggende op een matje. De
verpleging was daar redelijk, er waren "steekpannen", (een
deksel van een eetketeltje).
Eén maal in de drie dagen konden we baden en wassen.
Dagelijkse waren er 3 tot 7 doden.
Uit mijn tent werden er 5 doden weggedragen in 1 maand
tijds, waarvan 1 naast mij, Tromp, bakker van Schuttevaer
uit Soekaboemi.
Als medicijnen, hoofdzakelijk pijnstillende middelen (narco
tica), kinine, daoen meniran, koemis koetjing, waren aan
wezig, anders niet. De wond-behandeling was redelijk.
Dokter Hordijk was goed en vriendelijk! De verplegers
stalen preciosa van patiënten, soms nog vóór ze dood
waren, om aan Thais te verkopen. Daardoor konden ze
etenswaren bij kopen.
De 18e maart werd Bob binnengedragen in de tent naast
mij. Ik kon hem nog toewuiven. Dat was het laatste wat
ik van hem zag.
De 20e maart kwam Ds. Hamel mij berichten, dat Bob over
leden was aan long-ontsteking en morele uitputting. Er was
meer moed nodig om te leven, dan om te sterven!
Dat was een vreselijke klap voor me! Gelukkig was de
dominéé bij zijn sterfbed, heeft nog met hem gebeden,
terwijl hij bij kennis was. Rustig en zonder lijden is hij
ingeslapen.
Bob had al een poosje gelegen met wondjes aan voeten
en benen, opgedaan bij het corvée doen, die maar niet
wilden genezen. Hij was ongelukkig met zijn dokter en
verpleger, die weinig notitie van hem namen. Dat trok hij
zich nogal aan en hij klaagde dikwijls zijn nood, als ik
bij hem kwam zitten. Gelukkig kon ik hem door "C(onnectie)
en C(orruptie)" met onze verplegers nog wel eens aan
extra medicijnen helpen. Desondanks voelde hij zich minder
prettig, had slechte eetlust, was zwartgallig en zwaartillend.
Wij hadden de gewoonte samen geregeld de godsdienst
oefeningen van Ds. Hamel bij te wonen, hetgeen ons allebei
goed deed en ons doorzettingsvermogen sterkte. Enige
malen hebben wij na afloop aan de rivier-kant gezeten op
een stil plekje, om nog eens een ernstig gesprek te hebben
en toen kwam het uit, dat Bob moedeloos begon te worden.
De trieste omgeving, het zenuwslopende werk onder de
scheldende, slagen uitdelende Jap en daarbij zijn eigen ziek
zijn, het grote aantal zieken in het kamp, dat 's morgens
van de balé-balé afgeslagen werd en gedwongen om te
gaan werken als ze nog een beetje lopen konden, de dage
lijkse begrafenissen, meestal ten gevolge hiervan, daarbij
nog het slechte eten, waardoor je lichaam steeds minder
resistent werd tegen ziekten en je spierkracht achteruit
ging, dit alles was te veel voor Bob. Hij begon eraan te
twijfelen of we nog wel eens uit dit oord weg zouden gaan.
Het was voor hem als een hoge muur; waar hij niet over
heen kon kijken.
Uren zaten wij soms te praten en het kostte mij steeds
meer moeite, om hem hoop te geven, en weer wat moed
en doorzettingsvermogen in hem te krijgen.
Toen ik, zijn enige en beste vriend (hij bemoeide zich liever
niet met anderen) het hospitaal werd ingedragen, klapte
hij moreel volkomen in elkaar, zorgde slecht voor zichzelf,
en als Muller of Noeselaar hem eens aanmaanden om zich
eens flinker te gedragen, zich niet zo te laten gaan, dan
liepen de tranen van ellende hem over de wangen.
Eindelijk kreeg hij koorts, na een kouvatting en werd op
genomen in het hospitaal met het bekende noodlottige ge
volg. Ik heb dadelijk Ds. Hamel gevraagd naar hem toe te
gaan en hem moed in te spreken, omdat ik wist hoe down
hij was. Zodoende kwam hij het mij ook dadelijk vertellen,
toen hij was overleden.
Voor mij was het het ellendigste gevoel, dat ik niet meer
bij hem had kunnen wezen, gedurende die laatste 2 dagen
van zijn leven. Ik kon toen zelfs mijn armen niet oplichten,
en werd 3x per dag met een paar lepeltjes rijste-pap
gevoerd.
Gelukkig bracht Ds. Hamel mij Bobs trouwring vóór de
verplegers er met hun lange vingers aan hadden kunnen
komen. Muller bracht mij nog enkele andere kleinigheden
en de laatste brief aan Lien, met een foto van haar erin.
Alweer een goed mens overleden, een pracht kameraad,
een fijngevoelig karakter.
"Waarom, vroegen wij ons toen dikwijls af, gaan er zoveel
goede mensen dood en blijven zoveel ellendelingen leven?"
Een eigenaardige invloed had de dood van Bob op mij!
Eerst had ik er natuurlijk veel verdriet van en lag maar
stil voor me uit te kijken, piekerende over Lien, hoe ellendig
het voor haar moest zijn, om verder alleen door het leven
te moeten gaan. Ze had immers ook geen kind van hem,
waarin ze een tastbare, blijvende herinnering aan hem zou
hebben gezien; het leek mij op dat moment het beste, dat
zij eigenlijk ook maar zou komen te overlijden, dan waren
ze tenminste weer gelukkig en bij elkaar. Ik zag er erg
tegenop haar het overlijdensbericht te moeten brengen en
zijn nalatenschap te overhandigen. Ik had mezelf er al vol
komen bij neergelegd, dat ik over een dag of 2 ook dood
zou zijn, ik dacht werkelijk dat mijn tijd gekomen was. Ik
vond het helemaal niet erg voor mezelf, voelde niets geen
angst, berustte volkomen in de idee, maar een ding hin
derde me voortdurend, n.l. wat moet er van mijn vrouw en
de kinderen terecht komen, wat hebben ze aan 10 mille
verzekerings-geld. De enige oplossing was: bidden tot God,
dat Hij hen verder zou behoeden. Als Hij mij zou weghalen
zou Hij toch ook de consequenties daarvan dragen.
Dit gebed had ik al ontelbare malen gedaan, nadat ik ge
vangen was genomen, maar toen was het een tijdelijk
verzoek, nu werd het iets permanents. Voor mezelf had ik
al enige malen gebeden, dat ik me volkomen aan Hem
overgaf. "Dat zijn Wil geschiede!" Steeds bleef er nog een
sprankje hoop over, dat het niet door zou gaan, dat ik tóch
nog naar Java zou gaan, om zelf voor hen te mogen zorgen.
Nu kwam er nog bij, dat ik de enige was, die aan Lien
verslag kon uitbrengen van het hoe en waarom van Bob's
overlijden, waardoor er een tweede sprankje hoop bijkwam,
dat God mij misschien toch nog zou sparen, omdat ik toch
een taak te verrichten had.
H. M. Timmerman
f 28,75 incl. porto bij Tong Tong
Vergeet niet
Straks is het uitverkocht
"In Tong Tong no. 20, blz. 6, 3de
kol. midden, staat: Stovia (School Tot
Opleiding van Inlandse Ambtenaren).
Dit is fout. Het is: School Tot Oplei
ding Van Indische Artsen".
Dr. M. N. Roegholt
Maar natuurlijk! De naam Stovia was
door heel Indië bekend. Voorbeeld van
een "slip" door verstrooidheid.
Nooit zal ik mijn kokki kunnen ver
geten, nooit. Ik zie haar nog voor me,
zoals ze terugkwam van de passar. Ik
had haar 1 gulden blandja gegeven. Ze
legt alle inkopen op een tampa en
knielt voor me neer om alles te laten
priksa. Trassi, lombok, klappa zoveel,
tempé zoveel enz. enz. Ik tel op en
kom tot een bedrag van 1,11. In-
plaats van haar 11 cent toe te geven
vraag ik: "Brapa oewang kombali?" En
verhip, ze geeft me 18 cent terug!
Mary W.
16