DE VERTELLERS VAN DE DODENSPOORWEG Onder redaktie van G. H. Bartman ERVARINGEN IN KRIJGSGEVANGENSCHAP (I) Dit is historische stof van uitzonderlijke betekenis! Maar helaas hebben wij geen historici in ons midden om deze stof te bestuderen, systematisch te bewerken, ordenen en ten slotte te bundelen tot een boek. Iedere historicus zou hieraan een levenstaak hebben. Wel hebben wij (nog) in ons midden de mensen die er geweest zijn. En zij zullen vertellen en getuigenis afleggen van hun er varingen en belevenissen uit die barre tijd. Opdat zij die na ons komen weten dat niet alles verloren is. Ik geloof niet dat er velen waren die precies de konse quenties van de "onvoorwaardelijke overgave" konden over zien. Wij konden niet vermoeden wat ons boven het hoofd hing. Ik herinner me nog goed de historische woorden door de radio: "Het Koninklijke Nederlands-Indische Leger heeft opgehouden als eenheid te bestaan"... Als een eenheid! Liet dat de deur open voor eigen ini tiatief? M'n eerste opwellig was: We vormen weer een club ...we trekken de goenoeng in...guerilla? Maar ach, waarom eigenlijk? Het was afgelopen...verloren...fini... We hadden een week oorlog gevoerd...we waren verslagen...kapot. De Jappen waren nu de baas, maar een ieder was er van over tuigd niet voor lange tijd. Wij? Wij zouden politiediensten gaan verrichten en iedereen zou weer aan het werk gaan... Maar hoe heel anders kwam alles uit! De dag na de capitulatie mocht niemand de kazerne uit, want de Jap zou de zaak overnemen. Om 10 uur 's morgens kwam een detachement van 50 krombenige spleetogen bin nen. Het super Ras! Je kon van hun tronies aflezen dat het Goden-Zonen waren. We kregen order om te gaan zitten. Daarna moesten we hurken. Dat was de eerste vernedering van de Europeaan. Enkelen waaronder ik, bleven staan, maar na een paar patsen ontvangen te hebben zijn we zo wijs geweest ook te hurken. De wapens hadden we al inge-. leverd. Nu moesten ook de zakmessen, etc. worden inge leverd en mochten we daarna terug naar de chambrée. Enige Jappen hadden intussen deze chambrées "ontruimd". Kasten en britsen werden naar buiten gegooid. Japanse officieren inspecteerden het kampement. Dat duurde alle maal drie uur en al die tijd stonden we opgepropt tegen elkaar. Toen bleek dat er onder de grootste schoften altijd weer goede mensen zijn. Enige Jappen deelden sigaretten uit en dat waardeert men altijd. We kregen order in de tangsie te blijven, maar er was niemand die er zich aan stoorde. Na enige dagen in dit Depót Mobiele Artillerie gebleven te zijn verhuisden we naar het voormalige 9e Bataljon en de volgende dag naar de overkant, de 1e Afdeling Berg Ar tillerie, waar we bijna een maand gezeten hebben. De behandeling was normaal. Een enkele maal kwamen er een paar Jappen kijken, maar er werd niet geslagen. Het eten was ook goed, maar dat kwam omdat we nog zelf fourageerden en genoeg geld hadden om het ontbrekende aan te vullen. Op een zondag verhuisden we naar het treinkampement dat buiten Tjimahi lag. En nu bleek dat de Jap de zaak was gaan indelen. In dit treinkampement bleven we ook een maand en daarna vertrokken we naar het 6e Bataljon. Daar werden alle minderen, Hollanders ondergebracht met hun kader en enige officieren. We hebben daar als krijgs gevangenen een vrij goed leven gehad. Gewerkt werd er toen nog weinig. Alleen moesten we soms rijst fourageren een 25 km van Bandoeng. Dat gebeurde met treinkarretjes en deze tochten waren voor ons een genot. Langs de hele weg stonden meisjes en vrouwen en ook de inheemse bevolking. Er werd van alles in de troep gegooid. Soms waren er bewakers bij die dat oogluikend toelieten, maar ik heb ook meegemaakt dat Europese vrouwen op straat afgeranseld werden. Dan hou je alleen maar je tanden op elkaar of je drukt de nagels in je handpalmen. Meermalen denk ik nu terug aan die tochten en zie weer al die Indo nesiërs die met eten en drinken langs de weg stonden en ongemerkt hun goede gaven de arme orang Blanda in de hand stopten. Ook 's nachts kwamen er Indonesiërs bij het prikkeldraad en brachten alles wat je vroeg. Een enkele keer werd er een gesnapt, maar dit kon de anderen niet afschrikken. Langzaam maar zeker echter werden de bepalingen stren ger. Je mocht eerst dit niet en dan weer dat niet. Als je buiten liep te roken, moest je een asbakje bij je dragen. ledereen moest overeind springen zodra er een Jap in de kamer kwam en degene die hem het eerst had gezien moest roepen: Kiotské! Kéré! Naoré! Jasmé! Wat zoiets betekende als: Geef acht! Groeten! Kijk vooruit! Op de plaats rust! Ook moesten we 's morgens op het appèl in het Japans nummeren. Ranselpartijen kwamen nu veelvuldig voor en men maakte zelfs in het midden van het kamp een soort kooi om er diegene die iets verkeerds had gedaan enige dagen en nachten in op te sluiten. De toegestane kleding bestond alleen uit een broekje, zodat je 's morgens verbrandde van de hitte, om 's avonds te besterven van de kou. In die dagen kropen er 's nachts nog steeds mensen onder het prikkeldraad door om vrouw en kinderen op te zoeken, maar ze zorgden er wel voor tijdig terug te zijn. Op een dag was ik bij enige vrienden genodigd om klan- destien gebakken pannekoeken te eten. Men had zelfs nog een borrel! Ik moest vertellen van de terugtocht uit Palem- bang dit verhaal werd blijkbaar zo interessant gevonden, dat een der toehoorders die eigenlijk van plan was weer uit te breken thuis bleef. De volgende dag werd de kame raad van deze toehoorder met nog een andere binnenge bracht. Ze waren gekleed in een sportbroekje en hadden een groot schild voor het lichaam waarop stond: "Wij wor den doodgeschoten". De Japanse commandant vertelde dat deze mensen door de Kempei-Tai, het telkens uitbreken beu, waren gegrepen. Er moest maar eens een voorbeeld gesteld worden. Buiten werd een mitrailleur opgesteld, kennelijk voor ons bestemd om eventueel verzet te breken. Het vuurpeleton marcheerde binnen. Ik stond ongeveer 10 meter van de slachtoffers die geblinddoekt waren. Toen er enige commando's klonken, maakten enigen onzer aanstalten om de Jappen aan te val len, maar zij werden door ons overmeesterd. Wat zou er niet gebeurd zijn als zij daadwerkelijk in ver zet waren gekomen? Dit zou alleen de zaak verergeren en ons tientallen doden gekost hebben. Een van de twee man nen schreeuwde nog: "Lang leve de Koningin"! "Weg met de Japanse honden!" Toen vielen de schoten en het was afgelopen. Het was net of er met dum-dum-kogels was geschoten, want in de ruggen van beide gevallenen waren grote gaten te zien. Toen beiden in het kamp ter aarde besteld waren, was er een groot bloemstuk van Kymura, de Japanse comman dant... 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1970 | | pagina 14