SLANGEN (II) Als iemand over slangen schrijft (TT, 1 apr.) ben ik geneigd te denken dat de schrijver zich voor deze dieren in teresseert. Tot mijn ontsteltenis ontdek te ik dat de heer K.M,G. slechts ge ïnteresseerd is in hun vernietiging.1) Allereerst constateer ik dat de heer K.M.G. niet bijster wetenschappelijk van deze dieren op de hoogte is.1) Zo merkt hij op: "een groene slang met een vuurrode ring om de hals, dus giftig". Er bestaat geen enkel "ezelsbrugge tje" om giftige slangen van niet-giftige te onderscheiden. Hiervoor is een ge degen inzicht nodig in de diverse "ty pen" Families) van slangen. Kleur en tekening zeggen in principe weinig. Men moet de slang in kwestie herken nen als ik geef maar een voor beeld behorend tot de Familie der Cobra-achtigen, of tot de Familie der Groefkopadders. Verreweg de meeste, "gewone" slangen, die men het vaakst ziet, of het nu in de indische alang- alang is, in Europa, Afrika, Azië of de Amerika's, behoren tot de "Colubri- dae" (het nederlands heeft voor deze slangen geen woord, het frans noemt ze "couleuvres", het duits "Nattern" en dit betekent NIET: "adders"). Zij zijn ongevaarlijk. Voor de leek is dit allemaal wat lastig, beslist geen "ezelsbruggetje". Men doet er dan ook het best aan de gifslangen van het land waar men woont te kennen. De bruingroene of bruine slang met de rode hals is Natrix subminiata, een onschuldig waterslangetje (verwant aan onze ringslang) dat leeft van visjes en kodoks. Deze slang is een gewone "Colubride". De ontmoetingen van de heer K.M. G. met "agressieve" welangs kan ik niet ontkennen want ik ben er niet bij geweest (gelukkig maar), maar zijn verhaal is, lijkt mij, wel wat "gekleurd". Bungarus fasciatus, Oelar welang (of soms weling) genoemd, is een tot 1.50 meter wordende slang, verwant aan de cobra's, fraai geringd met zwart en geel (de zwarte ringen lopen door over de buik). Bungarus candidus, Oelar weling (soms welang), is een iets kleinere, plompere soort met zwarte ringen op een meer witte ondergrond. De zwarte ringen lopen niet door over de een kleurig witte buik. Welang en weling zijn nachtdieren, overdag sloom en nauwelijks tot bijten bereid, 's Nachts zijn zij actiever en houden zij zich graag op op de nog warme walletjes tussen sawahs. Beide soorten zijn zeer giftig. Er zijn nog andere geringde maar onschuldige slangen, zoals sommige Lycodon-soorten (of de jonkjes hiervan) en de prachtige Boiga dendrophila (Dipsadomorphus dendrophilus), de Oelar Tjintjin Mas, een ongevaarlijke, weinig bijterige, boomslang (zie de kleurenfoto Afbeelding 120 in "De We reld der Dieren" - Reptielen, van K. P. Schmidt en Inger. En dat "radarorgaan", zoals de heer K.M.G. het noemt: de wuivende tong verzamelt reukdeeltjes uit de lucht en brengt deze naar het zogenaamde or gaan van Jacobson, een reukorgaan. Geheimzinniger is het niet! De heer K.M.G. stopt een levende python in een vat ruwe benzine (de noodzaak hiervan is mij niet duidelijk). Ik vind dit helemaal niet iets om trots te vertellen. Daarbij: volwassen py thons zijn formidabele slangen die men beter met rust kan laten, maar zij zijn, zoals vele, vele andere slangen vanuit economisch standpunt nuttig daar zij grotendeels van knaagdieren (ratten en muizen) leven. (Een Amerikaans reptie- lenkundige merkt moedeloos op: "Als economische motieven de enige reden zijn waarnaar men luisteren wil om een diersoort bestaansrecht te gunnen, in 's hemels naam, dan moet het maar zo"). Nu iets over die naar achter-gerichte tanden: alleen de tanden in de boven kaak zijn naar achter gericht, die in de onderkaak zijn naar voren gericht. Een slang kan wel degelijk een gevangen prooi loslaten en dit gebeurt ook vaak. In noodsituaties spugen slangen zelfs vaak hun prooi uit om beter "uit de voeten" te kunnen of beter te kunnen tegenstribbelen. Waar danken deze mooie dieren hun slechte reputatie toch aan? Ten eerste heeft "de slang in de Bijbel" hier schuld aan, ten tweede kan men sommige soorten (sommige!) be slist niet zonder handschoentjes aan pakken 2). Giftigheid is in het Dieren rijk niets bijzonders: het wemelt er van. De gifklieren zijn speekselklieren waar van de afscheiding gewijzigd is. Wist u dat van de ±105 soorten op Java slechts 11 echte gifslangen zijn, en dat er hiervan slechts 6 èn veel voorkomend èn gevaarlijk zijn? Dit zijn ze: 1. Bungarus fasciatus, de welang (eer der beschreven). 2. Bungarus candidus, de weling (eveneens eerder beschreven). 3. Naja naja sputatrix (Naja tripudians sputatrix), de Oelar sendok, een ver want van de Brilslang van India. De javaanse vorm "sputatrix" is een donkerbruine slang met wat bruin geel of oranje onderaan kop en hals. Deze soort rijst overeind als ze in het nauw gedreven wordt. Ze is een echte cobra. 4. Naja hannah, of Naja bungarus (te genwoordig Ophiophagus hannah), de Koningscobra, een enorme gif slang van vaak meer dan 2 meter, donkergekleurd met (vooral in jon ge exemplaren) gelige dwarsband- jes. 5. Lachesis gramineus BOULENGER 1896 (verouderde naam; volgens "Die Giftschlangen der Erde", Beh- ringwerkmitteilungen, Sonderband, 1963, moet deze soort nu heten Tri- meresurus albolabris GRAY 1842). Dit is "de groene met het rode staartje", een van de vele soorten aangeduid met "Oelar Idjoe". Het is een kort en dik dier, zelden meer dan 80 cm lang, dat zich ophoudt in struiken en wel eens gevaar op levert voor theepluksters. De beet is zeer "akelig" maar volgens de li teratuur zelden of nooit dodelijk. De ze slang is een groefkopadder. 6. Agkistrodon rhodostoma (Ancistro- don rhodostoma), een van de vele Oelar Tanah's. Een groefkopadder die door zijn bruine kleur en teke ning niet opvalt tussen dorre blade ren. Ik herinner me deze slang niet uit Indië. Ze schijnt bijterig te zijn maar ik weet niet in hoever de beet dodelijk kan zijn. N.B.: Het zeer kleine ijzerslangetje is overlaaaaden met bijgeloof maar (natuurlijk) geheel onschuldig. Er zijn onder ons Indisch-mensen veel natuurliefhebbers, maar laten wij (als natuurliefhebbers!) de ruimheid van geest opbrengen om ook die dieren waarvan wij (terecht of niet terecht, eigenlijk nooit terecht!) een afkeer hebben met rust te laten. Zelf houd ik niet van die enorme schorpioenen en duizendpoten in Zuid- Frankrijk, maar doodtrappen...nooit! Tot slot zij opgemerkt dat 1970 het Natuurbeschemingsjaar is en dat wij aardbewoners (als we het willen blij ven) op moeten houden alles maar uit te roeien wat ons niet direct in onze kraam te pas komt. En aan ieder die een "griezel" heeft van het oelar-gebroed: laat u eens ver leiden, als de gelegenheid zich voor doet, een slang onbevooroordeeld te bekijken. Misschien komt u tot de con clusie dat slangen niet vies zijn, niet nat of glibberig zijn, niet gemener zijn dan elke andere vleeseter, bijzonder mooie dieren zijn en, ten slotte, best aardige dieren zijn. En als u in Nederland ooit een slang tegenkomt (dat kan), laat hem dan met rust. Het is één van de laatste, voordat wij mensen-uit-een-ander-land zullen 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1970 | | pagina 16