Moet U wat kopen? Altijd ook even denken aan de Tong-Tong TOKO en Boekhandel dan! Mijn Vaders Onwrikbare Vertrouwen OPROEP leven in een land van beton, asphalt en economische belangen. J. A. van den Bosch Noot: Mensen met belangstelling worden verwezen naar het boek "Gifslangen van Java" van Dr. Felix Kopstein, 1930 Uitgave van de Nederlandsch- Indische Natuurhistorische Vereniging. 1) Inzender dezes is a. een slangen kenner, b. een dierliefhebber. Schrijver van "Slangen" I, K.M.G., is "alleen maar dierenliefhebber" en verder t.a.v. slangen "gewoon als ieder ander mens": hij heeft er dus een scherpe afkeer (angst) voor, die zich soms ont laadt in rigoureuze handelingen en scherpe veroordelingen en waarschu wingen. Slangen II was aanvankelijk scherper gesteld en zou, zelfs in die toon, ver diend berispend geweest zijn voor el ke normale lezer. Men houde het ons ten goede: houden van slangen is zó zeldzaam, het is haast abnormaal te noemen. Wij begrijpen dat onze nor male afkeer van slangen de volstrekt nodeloze dood ten gevolge heeft ge had van duizenden onschuldige en zelfs nuttige reptielen. En het is goed af en toe te luisteren naar mensen als Van den Bosch, teneinde in onze hou ding t.a.v. slangen wat redelijker te worden. De slang speelt in de natuur ecologisch een belangrijke rol, dus voor het evenwicht in de natuur. Te vlug en te veel doden is schadelijk voor ons! 2. Een zeer belangrijke "afschuw-fac tor" is ontstaan in ieders jeugd door de afschuw en alarm waarmee slangen in de tuin of op het erf door bedienden of familieleden werden waargenomen en zonder vorm van proces werden af gemaakt. Van kindsbeen groeide dus onze angst: elke slang is levensgevaar lijk. En daarmee groeide automatisch ónze ONwetendheid omtrent slangen, die op geen stukken na allemaal zo gevaarlijk zijn als we denken. Voor de slang geldt het spreek woord: "Wee de wolf die in een kwaad gerucht staat", en dat geldt ook voor mensen. In Europa kijkt men achter dochtig naar alle Chinezen (Het Gele Gevaar) en worden alle halfbloeden voor gevaarlijke messentrekkers ver sleten, terwijl politie-statistieken kun nen aantonen dat halfbloeden in Hol land nooit messen trekken (in tegen stelling tot de bijna dagelijkse messen trekkerijen bij Jan de Burgerman) en de Chinezen hier geen intrigerende, opi umschuivende, bandieten zijn. Noch zijn de gastarbeiders zulke maagdenrovers en moordenaars als gauw wordt aan genomen. Toch...zet vals sentiment ook hier graag aan tot veroordeling en zelfs doodslag... Het zijn niet alleen slangen die wij vervolgen! Oók een onverwacht simpel en toch karakteristiek plaatje dat we allemaal uit ervaring wel kennen: de trein stopt aan het perron van een klein en verlaten stationnetje en de verkopers komen langs met hun sonore sing-song aanprijzingen van djadjan en "tjah". Alleen echte zwervers kunnen aan de aangeprezen waar in een typische locale melodie zonder fouten elke stationsplaats van Indië herkennen. Echt waar. Probeer maar eens 't Kan in 1913 of '14 geweest zijn, dat ik met een klasgenoot onenigheid kreeg. Waarom, weet ik niet meer. Ik zat pas in de 4e klasse der lagere school te Pemalang. Toch heugt me dat voorval, als was 't gisteren ge beurd. Die jongen, met wie ik te doen kreeg, was een Indonesiër van mijn leeftijd. Mochtar heette hij, een vinnig kereltje met een wajang-gezicht. Ongemotiveerd begon hij op onze groep en de Hollanders te schelden. "Jullie, jullie hebben geen land en dit land is niet van de Hollanders; die horen hier niet, dit land is van mij!" Deze woorden bleven in mijn kinder brein hangen; ze lieten me niet los. Toen luchtte ik mijn gemoed bij Va der en vertelde 't hele voorval. Zijn antwoord was geruststellend en klonk aldus: "Laat die knaap toch maar klet sen. Nederland en de koningin zullen Indië nimmer en nooit loslaten. Geloof dat maar en laat je niet meer bang maken. Ga nu rustig weer spelen!" 31 Jaren later: Meester-Cornelis '45. Wij zaten midden in de bersiaptijd. Het "Siap" en geknal was niet uit de lucht. Vooral 's nachts als het donker was en van tijd tot tijd "toeloeng-toe- loeng" geroep te horen was, sloeg de angst mij om 't hart. De afslachting was begonnen. Aan tafel sprak ik vader zachtjes hierover. "Pa, ik denk dat de Nederlanders toch hun matten moeten oprollen. En wij moeten misschien naar Nieuw-Guinea emigreren?" "Weineen, laat 't rustig aan de Hollanders over. Zij zullen handhaven, let maar op: het komt in orde!" Arme, lieve Vader. De souvereini- teitsoverdracht kwam. Mijn vader was een gebroken man. Lang overleefde hij het niet. Hoe groot het verdriet van zijn kin deren en kleinkinderen ook was, te moeten vertrekken uit hun dierbare ge boortegrond, onnoemlijk blij ben ik nu, te weten, dat dat volk na driehonderd vijftig jaren knechting, zijn vrijheid heeft herkregen. God zegene dat mooie land; God zegene dat volk, wiens bloed ik in mijn aderen heb. Tante Bet aan onrembare "keuvelaars": "An old wise owl lived in an oak The more he saw, the less he spoke The less he spoke, the more he heard Let us be just like that old wise bird" Ingez. door O. H. Kiliaan Uit de verre verte een vriendelijk sa luut aan zwijgzame, waakzame, altijd attente "Bapak" Kiliaan! 17

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1970 | | pagina 17